ECLI:NL:RBNNE:2017:3033

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
18/830102-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid bij inbraak; veroordeling voor bezit van hennep

Op 3 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1976, die werd beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan inbraak, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De zaak werd behandeld in Groningen, waar de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. H.P. Eckert. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek. De tenlastelegging omvatte onder andere het vragen aan medeverdachten om een woning te betreden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, en het aanwezig hebben van 108 gram hennep.

Tijdens de zitting op 20 juli 2017 werd het bewijs besproken. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het medeplegen van inbraak, maar veroordeling voor het bezit van hennep. De verdediging betoogde dat de verdachte niet de intentie had om in te breken, maar enkel op zoek was naar de persoon die hem slechte wiet had geleverd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van inbraak en sprak de verdachte vrij van deze feiten. Echter, het bezit van hennep werd wel bewezen verklaard, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en het aantreffen van de hennep in zijn auto.

De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren op voor het bezit van hennep, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien het feit niet bewezen was. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet toegepast in haar oordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830102-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 juli 2017.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 25 februari 2017, in de gemeente Groningen, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam]
, heeft weggenomen (onder meer) een zakje wiet, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij
verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen bovengenoemde goed(eren)
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking
en/of inklimming;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 februari 2017, in de gemeente Groningen, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam] , weg te nemen geld/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
die/dat weg te nemen geld/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door
middel van braak, verbreking en/of inklimming, de deur en/of deurkozijn van
genoemde woning heeft/hebben geforceerd en/of vernield en/of (vervolgens)
genoemde woning is/zijn binnen gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
[medeverdachte] en/of zijn mededader, op of omstreeks 25 februari 2017,
in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de
[straatnaam] , heeft weggenomen (onder meer) een zakje wiet, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan die van [medeverdachte] en/of zijn mededader,
waarbij die van [medeverdachte] en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
bovengenoemde goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 25 februari 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- aan die van [medeverdachte] en/of zijn mededader te vragen dat misdrijf te plegen, en/of
- aan die van [medeverdachte] en/of zijn mededader de woning van die Verheule aan
te wijzen;
meest subsidiair
[medeverdachte] en/of zijn mededader, op of omstreeks 25 februari 2017,
in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, ter uitvoering van het door die van [medeverdachte] en/of zijn
mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam] , weg te nemen geld/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan die van [medeverdachte] en/of zijn
mededader, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te
verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld/goederen onder zijn/hun bereik te
brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, de deur en/of
deurkozijn van genoemde woning heeft/hebben geforceerd en/of vernield en/of
(vervolgens) genoemde woning is/zijn binnen gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 25 februari 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- aan die van [medeverdachte] en/of zijn mededader te vragen dat misdrijf te plegen, en/of
- aan die van [medeverdachte] en/of zijn mededader de woning van die Verheule aan
te wijzen;
2.
hij in of omstreeks de periode 6 maart 2017 tot en met 7 maart 2017 te De
Wilp, gemeente Marum, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 108 gram, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat één van de verdachten het zakje wiet heeft weggenomen. De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte en zijn twee medeverdachten het voornemen hadden om te gaan inbreken en samen naar de Oude Boteringestraat zijn gegaan. Volgens de aangifte was er braakschade en verdachte heeft verklaard dat hij tegen de deur heeft getrapt dan wel de deur heeft ingetrapt, waarna iemand anders naar binnen is gegaan. Daarmee staat vast dat er uitvoeringshandelingen zijn verricht.
De officier van justitie heeft gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte en het feit dat de hennep is aangetroffen in de auto van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de intentie had om in te breken. Verdachte was op zoek naar degene die hem slechte wiet had geleverd en wilde zijn geld terug. Hij heeft een schop tegen de deur gegeven. Vervolgens heeft hij, nadat hij van de politie had gehoord dat sprake was van inbraak, ingevuld dat de deur waarschijnlijk open is gegaan en dat er iemand naar binnen is gegaan. Zijn verklaring moet worden gezien in het licht van zijn zwakbegaafdheid en is niet voldoende om te bewijzen dat hij de deur daadwerkelijk heeft ingetrapt. Dit wordt ook niet ondersteund door de in het dossier aanwezige camerabeelden.
De raadsman heeft gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Onder 1 primair is medeplegen van inbraak ten laste gelegd, onder 1 subsidiair de poging daartoe. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan één van deze feiten door, zoals de officier van justitie heeft gesteld, de deur in te trappen. Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij tegen de deur heeft getrapt en dat deze deur niet open ging, aan welke verklaring de rechtbank geloof hecht. Gelet op de persoon van verdachte, acht de rechtbank zijn latere verklaring dat hij de deur heeft ingetrapt en dat er vervolgens iemand naar binnen is gegaan een veronderstelling en niet geloofwaardig. Deze verklaring wordt bovendien niet ondersteund door de camerabeelden. Uit deze beelden is daarentegen wel op te maken dat verdachte niet aanwezig was op het moment dat de deur van het perceel [straatnaam] door twee medeverdachten wordt opengebroken. Ook is verdachte niet aanwezig op het moment, een uur later, dat beide medeverdachten bedoeld pand binnengaan.
De rechtbank acht eveneens niet bewezen dat verdachte als medeplichtige kan worden aangemerkt, zoals onder 1 meer subsidiair en meest subsidiair is ten laste gelegd. Voor strafbare medeplichtigheid is opzet vereist, welk opzet moet zijn gericht op de eigen hulpverlening en op het misdrijf ten aanzien waarvan hulp verleend wordt. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte dit opzet niet. In dat kader acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij slechts op zoek was naar de persoon die hem slechte wiet had verkocht om met hem daarover te praten en niet de bedoeling had deze te bestelen, geloofwaardig.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring namens verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juli 2017;
2. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017050428 d.d. 5 april 2017.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode 6 maart 2017 tot en met 7 maart 2017 te De Wilp, gemeente Marum, opzettelijk aanwezig heeft gehad 108 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een vrijspraak van feit 1 komt, gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, te weten
15 dagen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft 108 gram hennep aanwezig gehad in het voertuig waar hij gebruik van maakte.
Van hennep is algemeen bekend dat het de gezondheid van de gebruikers kan schaden en dat het verslavend kan werken. Daarbij komt dat de teelt van hennep en de handel in hennep vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten en overtreding van de Wet wapens en munitie. Dat brengt allerlei veiligheidsrisico’s voor de samenleving met zich mee.
In haar rapport van 7 juli 2017 heeft de reclassering geadviseerd verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een drugs- en alcoholverbod en een locatiegebod. Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van meervoudige persoonlijkheids-, gezondheid- en psychosociale problematiek, waarbij zijn verstandelijke beperking en de persoonlijkheidsstoornissen voorliggend zijn. Hierdoor is verdachte niet in staat om een volwassen leven op te bouwen en zijn er op verschillende leefgebieden problemen. Verdachte kan de gevolgen van zijn beslissingen niet overzien en is beïnvloedbaar. Zonder een vaste structuur en een vast contactpersoon die het vertrouwen van verdachte heeft, acht de reclassering de kans op nieuw delictgedrag groot.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijk deel op te leggen, gelet op de onherroepelijke veroordeling van het gerechtshof d.d. 2 maart 2017. Gelet op deze uitspraak is het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Bovendien loopt verdachte in het kader van deze veroordeling reeds in een reclasseringstoezicht en moet verdachte zich in dat kader aan enkele van de thans door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden houden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 715,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu de vordering is toegespitst op een voltooide inbraak, terwijl vrijspraak voor dit feit is gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor vrijspraak van het betreffende feit heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
ten aanzien van feit 1
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 augustus 2017.