ECLI:NL:RBNNE:2017:3034

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
18/930161-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en mishandeling door verdachte met psychiatrische problematiek

Op 8 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en mishandeling. De verdachte heeft op 10 juni 2015 in Assen op onverhoedse wijze een fiets van een slachtoffer afgenomen, waarbij het slachtoffer gewond raakte. Kort daarna heeft de verdachte zijn voormalig psychiater mishandeld. De rechtbank oordeelde dat deze ernstige feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, maar besloot om de gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de psychiatrische problematiek van de verdachte en het reeds ingezette behandeltraject onder een rechterlijke machtiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar in verminderde mate, gezien zijn psychische toestand ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast, waaronder diefstal en mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.930161-15
ter berechting gevoegd parketnummer 18.930295-15
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 8 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 10 juni 2015
te Assen, (althans) in de gemeente Assen,
op de openbare weg het Kerkpad, in elk geval op een openbare weg aldaar
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
(dames)fiets (merk Gazelle, type Paris, kleur zwart) in elk geval enig goed
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1]
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij die R.
Zuidberg van die fiets heeft geslagen/gestompt of geduwd/gestoten in elk
geval met geweld van die fiets heeft verwijderd;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 10 juni 2015
te Assen, (althans) in de gemeente assen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (zwarte)
(dames)fiets (van het merk Gazelle, type Paris), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan en ander of
anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgens dat
verdachte op of omstreeks 10 juni 2015,
te Assen, (althans) in de gemeente Assen,
een goed te weten een (zwarte) (dames)fiets (van het merk Gazelle, type Paris)
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen
terwijl verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
dit goed wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
(parketnummer: 18/930295-15)
verdachte op of omstreeks 10 juli 2015,
te Assen, (althans) in de gemeente Assen,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, in elk geval
eenmaal met een tot vuist gebalde hand in/tegen diens gezicht/hoofd te stompen
en/of te slaan;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 primair wijst de officier op de aangifte, de getuigenverklaringen, de informatie vanuit GGZ en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Ten aanzien van feit 2 acht de officier gelet op de aangifte en de getuigenverklaring bewijsbaar dat verdachte aangever meermalen heeft geslagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 primair
Nu de verdachte het bewezen verklaarde in overwegende mate duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank hierna met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de geweldshandeling overweegt de rechtbank dat onduidelijk is gebleven welk geweld verdachte precies heeft toegepast, nu aangeefster, verdachte en de getuigen hierover niet specifiek verklaren. Wel is, gelet op het bij aangeefster geconstateerde letsel, duidelijk dat verdachte haar met geweld van de fiets heeft verwijderd.
Gelet op het voorgaande past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe:
de
bekennende verklaring van verdachteafgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2017;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van
aangiftevan Politie Noord-Nederland d.d. 10 juni 2015 opgenomen op pagina 23 van het dossier met nummer PL0100-2015265936 d.d. 10 september 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] tezamen met de aanvullende verklaring op pagina 29 van voornoemd dossier:
“Ik fietste toen gewoon door toen ik de man passeerde. Ik voelde toen een enorme klap tegen mijn voorhoofd aan de rechterkant. Ik heb hem niet zien uithalen. Ik heb de klap gevoeld en werd wakker in de sloot;
3. een medische verklaring d.d. 16 juni 2015 met bijlagen opgenomen op pagina 36 van voornoemd dossier.
Ten aanzien van feit 2
Nu de verdachte het bewezen verklaarde in overwegende mate duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank hierna met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de vraag of verdachte aangever eenmaal of meermalen heeft geslagen/gestompt, overweegt de rechtbank dat zij bewezen acht dat verdachte aangever [slachtoffer 2] eenmaal tegen het gezicht heeft gestompt. [slachtoffer 2] verklaart weliswaar meermalen te zijn geslagen, maar de getuige [getuige] kan dit niet met zekerheid bevestigen en haar verklaring wijkt op dat punt af van de verklaring van aangever. Volgens de getuige zou het kunnen dat verdachte direct na de eerste vuistslag aangever nogmaals sloeg, maar aangever verklaart dat hij en verdachte na de vuistslag eerst om de tafel renden waarna hij vervolgens nogmaals zou zijn geslagen door verdachte. Mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte dat hij slechts eenmaal de aangever heeft geslagen, acht de rechtbank het meermalen slaan niet bewezen.
Gelet op het voorgaande past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe:
de
bekennende verklaring van verdachteafgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2017;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van
aangiftevan Politie Noord-Nederland d.d. 17 juli 2015 opgenomen op pagina 3 van het dossier met nummer PL0100-2015207426 d.d. 2 oktober 2015, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 2]:
Toen ik weer richting [verdachte] keek, zag ik dat [verdachte] was opgestaan en op mij af kwam lopen. Ik probeerde in gesprek te gaan met hem, maar dat was te laat. Ik zag dat [verdachte] een zwaaiende beweging maakte met zijn linkerarm. Ik zag dat [verdachte] zijn linkerhand tot een vuist had gebald en deze naar mijn gezicht toe bewoog. Ik probeerde nog af te weren, maar de linker vuist van [verdachte] raakte mijn rechterwang. Dit gebeurde met dusdanige kracht, dat ondanks dat ik nog deels kon afweren, ik pijn voelde aan mijn rechterkaak ten gevolge van de vuistslag van [verdachte] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor
getuigevan Politie Noord-Nederland d.d. 24 augustus 2015 opgenomen op pagina 6 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[getuige] :
Toen [slachtoffer 2] was omgedraaid stond [verdachte] eigenlijk al bij [slachtoffer 2] . Hierop gaf [verdachte] met zijn rechtervuist een slag tegen de linkerzijkant van het gezicht van [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 10 juni 2015 te Assen, op de openbare weg het Kerkpad, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een damesfiets (merk Gazelle, type Paris, kleur zwart) toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken, welk geweld hierin bestond dat hij die [slachtoffer 1] met geweld van die fiets heeft verwijderd;
2.
verdachte op 10 juli 2015 te Assen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] eenmaal met een tot vuist gebalde hand tegen diens gezicht te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd om de diefstal makkelijk te maken;
2. mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er geen aanleiding is om uit te gaan van verminderde toerekenbaarheid van verdachte, nu verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het opstellen van een multidisciplinaire rapportage. In het reclasseringsrapport wordt weliswaar een depressieve stoornis en een schizofrene stoornis bij verdachte benoemd, maar dit aspect dient enkel mee te wegen in de strafmaat.
Gelet daarop heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 196 dagen, waarvan 180 dagen onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, omdat uit het dossier blijkt dat verdachte ten tijde van de strafbare feiten in een psychotische toestand verkeerde. Daarom heeft verdachte bij de politie niets willen zeggen en niet willen meewerken bij het opstellen van een rapportage. Na het einde van de voorlopige hechtenis is verdachte opgenomen in de FPK te Assen waar hij anti-psychotische dwangmedicatie ontvangt. Voorts blijkt zijn psychotische gesteldheid uit het schrijven van de GGZ Drenthe d.d. 26 juni 2017, ter terechtzitting ingebracht, welk schrijven ten behoeve van de verlenging van de rechterlijke machtiging is opgesteld.
De raadsman verzoekt de rechtbank daarmee rekening te houden bij het opleggen van de straf.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de toerekenbaarheid
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport d.d. 13 juli 2017 waaruit onder meer blijkt dat verdachte op 17 april 2015 (dus voorafgaande aan de gepleegde strafbare feiten) al was opgenomen met een voorlopige rechterlijke machtiging in het kader van de wet BOPZ vanwege een vermoeden van een psychose. De strafbare feiten vonden vervolgens in juni en juli van dat jaar plaats op/nabij het GGZ-terrein waar verdachte indertijd verbleef. Sinds zijn aanhouding in juni 2015 is verdachte met een rechterlijke machtiging opgenomen in de FPK te Assen, van waaruit hij onlangs is overgeplaatst naar de FPA. Verdachte is onder meer gediagnosticeerd met een psychotisch beeld in het kader van beginnende schizofrenie, paranoïde type. Volgens de door de reclassering geraadpleegde referent, een behandelaar van het FPK, is sprake van ernstige psychiatrische problematiek. Vanaf zijn veertiende is bij verdachte sprake van schizofrenie met wanen. Verdachte zou weinig ziektebesef hebben waardoor dwangmedicatie, waaronder antipsychoticum, noodzakelijk is. Agressie komt voort uit wanen, waarvan ook ten tijde van het delictgebeuren sprake was, aldus de behandelaar van het FPK. Ter terechtzitting kon blijken dat de rechterlijke machtiging in het kader van de wet BOPZ recent weer is verlengd voor de duur van een jaar.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate nu het hoogst waarschijnlijk is dat verdachte in psychotische toestand verkeerde ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde stafbare feit 1. Ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit 2 was dat naar het oordeel van de rechtbank nog steeds het geval. De aanleiding tot de mishandeling van de psychiater was nu juist diens beslissing over te willen gaan op dwangmedicatie, waar verdachte het niet mee eens was.
Met betrekking tot de strafmaat
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS oriëntatiepunten voor straftoemeting. Tenslotte houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met de omstandigheid, zoals hiervoor overwogen, dat het bewezenverklaarde niet volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Hij heeft op klaarlichte dag op onverhoedse wijze de fiets afgepakt van het slachtoffer die daarbij gewond is geraakt. Verdachte heeft door zo te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het feit heeft een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer. Daarnaast leiden feiten als het onderhavige tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft korte tijd later zijn voormalig behandelend psychiater mishandeld, terwijl deze handelde in de uitoefening van zijn beroep.
Deze ernstige feiten rechtvaardigen zonder meer het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de gevangenisstraf grotendeels in voorwaardelijke vorm op te leggen, gelet op de psychiatrische problematiek van verdachte en het reeds ingezette behandeltraject onder de paraplu van een rechterlijke machtiging. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat de ingezette behandeling, welke reeds twee jaar duurt, dient te worden gecontinueerd. Een strafrechtelijk kader als reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden zal daarbij geen toegevoegde waarde hebben.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (te weten 17 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gegeven door mr. S. Zwarts, voorzitter, mrs. C.M.M. Oostdam en R. Depping, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 8 augustus 2017.