ECLI:NL:RBNNE:2017:3036

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
18/930066-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, bewezen poging doodslag met mes, noodweer en noodweerexces verworpen

Op 3 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van voorbedachten rade. Wel werd poging tot doodslag bewezen verklaard, omdat de verdachte de aangever met een mes in de rug had gestoken. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte disproportioneel had gereageerd op de situatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde op het moment van de steekpartij, aangezien de aanvallende situatie al was geëindigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot 12.141 euro toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering waarvoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930066-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7, Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 juli 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 18 maart 2017, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een (groot) (vlees)mes, in ieder geval een scherp en/of
puntig voorwerp, in een arm en/of vervolgens meermalen, in elk geval eenmaal, in diens rug en/of een zij(de), in elk geval in het lichaam, heeft gestoken of geprikt of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, indien terzake van het vorengaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 18 maart 2017, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een (groot) (vlees)mes, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, in een arm en/of vervolgens meermalen, in elk geval eenmaal, in diens rug en/of een zij(de), in elk geval in het lichaam, heeft gestoken of geprikt of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, indien terzake van het vorengaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 18 maart 2017, te Assen, (alhans) in de gemeente Assen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een (groot) (vlees)mes, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, in een arm en/of vervolgens meermalen, in elk geval eenmaal, in diens rug en/of een zij(de), in elk geval in het lichaam, heeft gestoken of geprikt of gesneden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte meermalen krachtig heeft ingestoken op het lichaam van aangever. Er was sprake van meerdere wilsbesluiten, zodat de officier van justitie voorbedachten rade bewezen acht. Verdachte heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden. De uiterlijke verschijningsvormen laten geen twijfel dat hij wist waar hij mee bezig was. Uit de letselrapportage blijkt dat dit letsel fataal had kunnen zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet op de dood had. Het meer subsidiair ten laste gelegde acht zij wel te bewijzen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de processtukken de volgende feiten en omstandigheden vast. In de nacht van 18 maart 2017 werd verdachte onverwacht geconfronteerd met twee personen die een medebewoner mishandelden. Hij mengde zich in de schermutseling die zich afspeelde in de gang van het pand waar hij verbleef. Toen aangever en getuige [naam] naar buiten renden, is verdachte achter hen aangegaan. Zowel getuige [naam] als getuige [naam] hebben verklaard dat verdachte hakkende/stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangever, zelfs toen aangever zich in de auto bevond. Hierbij heeft hij aangever in de rug geraakt. Gelet op de aaneenschakeling van handelingen onder de omstandigheden zoals hierboven uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat verdachte onvoldoende tijd voor beraad of gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank spreekt verdachte van het primair tenlastegelegde vrij, nu geen sprake is van voorbedachten rade.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 juli 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik had het mes in mijn handen. Ik moet hebben gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 22 maart 2017, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier met nummer NN3R017027 d.d. 24 april 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 18 maart 2017 was ik samen met [naam] in het pand aan de [straatnaam] te Assen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullende aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 april 2017, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik stond oog in oog met [verdachte]. Hij is achter mij aan gekomen. Ook toen ik in de auto wilde stappen toen keek ik achterom en zag dat hij achter mij aan zat. Toen ik in de auto wilde gaan zitten, stak hij mij onder in de rug.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 maart 2017, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam]:
Op zaterdag 18 maart 2017 stond ik voor de woning aan de [straatnaam] te Assen. Ik had [slachtoffer] en [naam] daar afgezet. Na ongeveer 4 minuten zag ik dat ze in paniek naar buiten kwamen. Ik zag dat [verdachte] hen achterna zat. Ik zag dat hij een glimmend voorwerp in zijn handen vast hield. Ik hoorde achter mij gegil en ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] met een mes aanviel. Ik hoorde [slachtoffer] roepen 'ik ben gestoken, gas, gas". Ik keek achterom en zag dat [verdachte] meerdere malen op [slachtoffer] aan het insteken was. Hij deed dit opzettelijk en met veel kracht.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 18 maart 2017, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam]:
[naam] parkeerde de auto voor de ingang van het pand aan de [straatnaam] te Assen. Er werd wat bek gevochten en opeens kwam er een jongen aan uit een kamer in het midden van de gang. Ik zag dat hij min of meer rennend aankwam en ik zag dat hij iets in zijn hand had. [slachtoffer] en ik zijn naar buiten, naar de auto van [naam], gerend. Deze jongen rende ons achterna. [slachtoffer] is toen in de auto gesprongen, waarna die jongen met het mes achter [slachtoffer] aanging en hakkende bewegingen maakte op [slachtoffer]. Die jongen hing half over hem heen. Deze jongen wist [slachtoffer] wel een paar keer te steken toen hij instapte. Ik zag dat het echt met hakkende bewegingen ging.
6. Een forensisch geneeskundige verklaring, op 6 juni 2017 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
Bij aangever is een graad IV nierlaceratie ten gevolge van de steekverwonding geconstateerd, wat betekent dat er sprake was van een beschadiging van de nier tot diep in de nier met bloedverlies. Dit betrof een levensbedreigende situatie, waarbij aangever in zijn vitale functies bedreigd was op dat moment. Als het steekwapen het lichaam in een andere richting zou hebben gepenetreerd, dan was het denkbaar dat andere structuren zouden kunnen zijn aangedaan met een fataal verloop.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op de dood van aangever – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte aangever in de rug heeft gestoken met een mes. Uit de letselrapportage blijkt dat hierdoor een diepe steekwond is ontstaan en aangever hierdoor in zijn vitale functies was bedreigd. Als het steekwapen het lichaam in een andere richting zou hebben gepenetreerd, dan was het denkbaar dat andere structuren zouden kunnen zijn aangedaan met een fataal verloop. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kans dat door het handelen van verdachte de dood van aangever zou kunnen intreden, aanmerkelijk was. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder gelet op de verklaring van getuige [naam] en getuige [naam] dat verdachte stekende/hakkende bewegingen met het mes maakte, en daarmee doorging zelfs toen aangever zijn rug al naar verdachte had gekeerd, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 18 maart 2017, te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, eenmaal, in diens rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair poging doodslag

Noodweer en noodweerexces ten aanzien van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er was sprake van een noodweersituatie op het moment dat getuige [naam] door aangever en getuige [naam] werd mishandeld. Verdachte heeft zich in de schermutseling gemengd teneinde getuige [naam] te verdedigen. Toen verdachte geconfronteerd werd met een aanval richting hemzelf, waarbij aangever een mes trok, handelde verdachte tevens uit noodweer. Door deze aanval ontstond een hevige gemoedstoestand. Hierdoor is verdachte bij zijn verdediging verder gegaan dan noodzakelijk was.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat aan de verklaring van verdachte geen geloof moet worden gehecht. Subsidiair voert de officier van justitie aan dat zelfs al zou worden uitgegaan van de lezing van verdachte, dat aangever en getuige [naam] de agressors waren richting getuige [naam], dan was de noodweersituatie reeds ten einde toen zij allen het pand hadden verlaten. Het beroep op noodweer dient om die reden te worden verworpen. Ten aanzien van het beroep op noodweerexces voert de officier van justitie aan dat de aanwezigheid van de hevige gemoedsbeweging onvoldoende onderbouwd is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, uit het dossier en ter terechtzitting gebleken, feiten en omstandigheden.
Die bewuste avond heeft zich op twee plekken een fysieke confrontatie afgespeeld tussen de verdachte en aangever. Toen getuige [naam] werd aangevallen in de gang van het pand, was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een noodweersituatie. Echter, toen aangever en getuige [naam] richting de uitgang vluchtten, was van een noodweersituatie geen sprake meer. Verdachte koos er evenwel voor om de achtervolging in te zetten.
De rechtbank leidt voorts uit de ter zitting vertoonde camerabeelden af, dat aangever en getuige [naam] uit het pand zijn gevlucht en dat verdachte direct daarop achter hen aanging. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het mes waarmee hij aangever heeft gestoken buiten van aangever afhandig heeft gemaakt tijdens een worsteling niet geloofwaardig. Het tijdbestek is, gelet op de verklaringen van de getuigen, te kort voor een worsteling, zoals die door de verdediging is beschreven. Eenmaal buiten, haalde verdachte meermalen met het mes uit richting aangever. Aangever probeerde verdachte te ontvluchten door in de auto te gaan zitten. Op dat moment boog verdachte zich over aangever heen en stak hij aangever in de rug.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De wederrechtelijke aanranding tegen getuige [naam] was reeds ten einde. Voorts bevond aangever zich in een weerloze positie op het moment dat verdachte uithaalde met het mes. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
De raadsvrouw heeft voorts een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging ook sprake kan zijn indien – zoals in het onderhavige geval – op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar is geëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Daarvoor is nodig dat de verweten gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. De rechtbank merkt daarbij op dat indien een beroep op tardief noodweerexces wordt gedaan, tevens onderzocht dient te worden of de mate van disproportioneel handelen nog in redelijke verhouding staat tot de wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat de situatie zoals hiervoor uiteengezet een hevige gemoedsbeweging kan veroorzaken waardoor de grenzen van een noodzakelijke verdediging kunnen worden overschreden. In de situatie dat vanwege een dergelijke hevige gemoedsbeweging ‘te laat’ wordt aangevangen met de verdediging (tardief noodweerexces) geldt evenwel dat met een beroep op een dergelijke gemoedsbeweging niet volledig voorbij kan worden gegaan aan de grenzen van proportionaliteit. De rechtbank is van oordeel dat door met een mes in de rug van aangever te steken, afgewogen tegen de aard en ernst van de wederrechtelijke aanranding (de aanval op getuige [naam]), verdachte zodanig disproportioneel heeft gereageerd, dat hem geen beroep op deze schulduitsluitingsgrond toekomt. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Het bewezenverklaarde feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich laat opnemen in een verslavingskliniek.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte reclasseringsrapportages, het over hem opgemaakte rapport van de psycholoog, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 18 maart 2017 schuldig gemaakt aan een poging aangever van het leven te beroven door hem met een mes in de rug te steken. De kans dat aangever ten gevolge hiervan zou hebben kunnen overlijden is, zo blijkt uit de medische informatie, groot geweest. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Dit soort gewelddadige feiten schokken de rechtsorde en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De gevolgen die het gewelddadig handelen van verdachte voor aangever hebben gehad, zijn aanzienlijk geweest. Door de steekwond in de rug van aangever is zijn nier geperforeerd. Aangever heeft 39 dagen in het ziekenhuis doorgebracht en heeft meerdere operaties moeten ondergaan. Ook thans ondervindt hij nog steeds de lichamelijke en geestelijke gevolgen van het incident. Het bewezen verklaarde rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit de pro justitia rapportage van psycholoog drs. J.A.M. Gresnigt, d.d. 6 juni 2017, komt naar voren dat sprake is van cocaïne- en heroïneafhankelijkheid, in detentie in vroege remissie en van een post-traumatisch stressstoornis. Daarnaast is sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Verdachtes persoonlijkheidsstoornis, met als kern acting-out gedrag en impulsiviteit, vergroot de kans op recidive. De psycholoog acht gelet op de vastgestelde problematiek, de ernst van het feit en de kans op recidive, een forensische, klinische behandeling geïndiceerd.
In haar rapport d.d. 9 juni 2017 adviseert de reclassering, na overleg met de psycholoog, een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een klinische opname, opname in een instelling voor begeleid of beschermd wonen, middelencontrole, verplichte dagbesteding en een ambulante behandeling. De reclassering geeft daarbij aan dat zij, gelet op de te verwachten duur van het te volgen traject, een reclasseringstoezicht voor de duur van vijf jaren wenselijk acht.
Gelet op de conclusies van de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat het in het beste belang van verdachte, als ook van de maatschappij in zijn geheel is, wanneer verdachte wordt behandeld voor zijn problematiek. Daar een dergelijke klinische behandeling de nodige tijd in beslag zal nemen en hoogstwaarschijnlijk ook niet zonder slag of stoot zal gaan, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is verdachte een forse stok achter de deur te bieden, opdat hij gemotiveerd blijft het traject naar behoren te doorlopen.
De rechtbank is alles overziend van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden van een klinische behandeling voor de duur van maximaal een jaar verbinden als ook de overige bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies.

Benadeelde partij

Dhr. [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.141,51 ter vergoeding van materiële schade en € 17.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zowel de materiële als de immateriële schade voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op het feit dat aangever de initiator was en daardoor een aandeel heeft gehad in de aanleiding tot het voorval. Het is echter moeilijk om vast te stellen hoe groot dit aandeel is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 12.141,51, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2017. De schade bestaat uit
€ 2.141,51 aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade. De hoogte van de immateriële schade is naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.
Voor wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank stelt de vervangende hechtenis vast op één dag.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 18 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, Overcingellaan 19 te Assen en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal 12 maanden laat opnemen in een (forensische) verslavingskliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde aansluitend aan zijn klinische opname meewerkt aan een ambulante behandeling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven;
4. dat de veroordeelde aansluitend aan zijn klinische opname verblijft in een instelling voor begeleid wonen of een soortgelijke beschermde woonplek, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. dat de veroordeelde zich onthoudt van het gebruik van harddrugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloed-, urine- en/of speekselonderzoek;
6. dat veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen van een door de reclassering goedgekeurde, zinvolle dagbesteding.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 12.141,51 (zegge: twaalfduizend honderdeenenveertig euro en eenenvijftig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 12.141,51 (zegge: twaalfduizend honderdeenenveertig euro en eenenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur één dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2.141,51 aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 augustus 2017.
Mr. J.N.M. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.