Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat aan de verklaring van aangever [slachtoffer] meer geloof moet worden gehecht dan aan de daartegenover staande verklaringen van verdachte en zijn vader, tevens medeverdachte.
Allereerst komen de bij de aangifte en verhoren afgelegde verklaringen van laatstgenoemden niet overeen met hetgeen verdachte in zijn eerste reactie tegenover de politie heeft verklaard, inhoudende dat hij niet wist of aangever meteen al een mes had of dat hij dat later heeft gepakt. Voorts past de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 1] bij de verklaring van aangever en niet bij die van verdachte en zijn vader. Verdachte en zijn vader hebben tot slot gelegenheid gehad om hun (latere) verklaringen op elkaar af te stemmen toen zij naast elkaar in het ziekenhuis lagen. De officier van justitie heeft derhalve de verklaring van aangever tot uitgangspunt genomen en is van mening dat gelet op die verklaring kan worden bewezen dat verdachte en zijn vader aangever tezamen en in vereniging hebben aangevallen en aangever daarbij hebben geschopt en geslagen, ook toen hij al op de grond lag, waarbij door de vader van verdachte met werkschoenen met stalen neuzen is geschopt. Het in vereniging gepleegd geweld levert een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verklaring van aangever is niet betrouwbaar, nu hij op verschillende punten aantoonbaar niet de waarheid heeft gesproken en inconsistent heeft verklaard. Zo is het feitelijk niet mogelijk dat verdachte en zijn vader vóór aangever de garage hebben weten te bereiken. Zij moesten immers door de tuin en via de brandgang om het huis van aangever heen lopen, terwijl aangever - die heeft verklaard direct naar de garage te zijn gerend - enkel de trap af hoefde te lopen. Als aangever door verdachten op de grond liggend in elkaar zou zijn geslagen had hij bovendien, gelet op de plek waar het mes zou hebben gelegen ten opzichte van aangever, nooit de kans gehad om dat te pakken. Hij had derhalve al, zoals verdachte en zijn vader hebben verklaard, een mes in zijn hand toen het gevecht begon. Dat aangever de agressor en niet het angstige slachtoffer is, wordt ook bevestigd door zijn handelen na afloop van het steekincident. In plaats van dat aangever onmiddellijk de politie heeft gebeld omdat hij zou zijn aangevallen, heeft hij zich gedoucht, zijn broek gewassen en zich geschoren. Dit is geen gedrag dat past bij iemand die beweerdelijk net ernstig mishandeld is. Verdachte en zijn vader waren juist degenen die bang waren voor aangever. Dit blijkt ook uit de verklaring van getuige [getuige 1] die aangeeft dat de oudere man, de vader van verdachte dus, de deur probeerde dicht te krijgen, maar daarin niet slaagde omdat hij van de andere zijde werd tegengewerkt. Wat verdachte betreft is veelzeggend dat hij aangever met zijn mobiele telefoon in zijn hand heeft geslagen. Dat wijst niet op een doelbewuste aanval, maar op slaan in paniek.
Verdachte en zijn vader hebben derhalve gehandeld uit zelfverdediging toen aangever opeens met een mes uit de deuropening kwam. Op dat moment kon van hen niet worden verwacht dat ze zouden wegrennen, maar mochten zij proberen te voorkomen dat hij nogmaals zou steken. Verdachte hoefde zich niet te realiseren dat zijn vader, terwijl hij aangever schopte, werkschoenen met stalen neuzen droeg. Gezien de verwondingen van aangever en het feit dat verdachte en zijn vader aangever niet op zijn hoofd hebben geslagen of geschopt, kan van een poging zware mishandeling geen sprake zijn geweest en dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Verdachte dient gelet op het hem toekomende beroep op noodweer eveneens van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten.
Tussen de vader van verdachte en aangever bestonden al jarenlang spanningen. In de week voor het incident dat heeft geleid tot het tenlastegelegde feit, heeft aangever (opnieuw) laten weten dat het afdakje moest worden verwijderd.
Toen aangever dit op 30 juni 2015 nogmaals liet weten, was voor de vader van verdachte de maat vol en is hij naar het huis van zijn buurman gegaan. Verdachte is hem gevolgd omdat zijn vader naar zijn zeggen best boos kan worden en hij het niet vertrouwde. In de garage van aangever heeft vervolgens een vechtpartij plaatsgevonden.
Verdachte en zijn vader hebben verklaard dat aangever het gevecht is begonnen door onverwachts met een mes uit te halen. Hun verklaringen staan lijnrecht tegenover die van aangever, die heeft aangegeven dat verdachte en zijn vader zonder zijn toestemming zijn garage zijn binnengedrongen en dat hij pas een mes heeft gepakt om zich af te weren, nadat hij door verdachte en zijn vader - terwijl hij op de grond lag - was geschopt en geslagen.
De rechtbank acht de verklaring van aangever geloofwaardiger, aangezien zijn verklaring op meerdere punten door de bewijsmiddelen wordt ondersteund en die van verdachte en zijn vader juist niet. Zo hebben verdachte en zijn vader verklaard dat zij rustig naar de buren zijn gelopen, hetgeen in tegenspraak is met wat de verbalisant als verklaring van [getuige 2] heeft opgenomen. Tevens volgt uit die verklaring dat verdachte “hem hier weg wilde halen”, wat lijkt te slaan op de gemoedstoestand waarin de vader van verdachte naar aangever is gegaan, hetgeen overigens ook valt af te leiden uit de eigen verklaring van verdachte daarover. Het duidt er in ieder geval niet op dat de vader van verdachte “een rustig gesprek” wilde gaan voeren met de buren.
Verder bevestigt de verklaring van getuige [getuige 1] dat op het moment dat aangever op de grond ligt, verdachte op aangever intrapt, terwijl dit trappen door verdachte wordt ontkend.
De rechtbank heeft voorts meegewogen dat de verdachte in zijn eerste reactie tegenover de politie in het UMCG heeft verklaard dat hij niet wist of aangever, toen hij en zijn vader bij de woning van aangever aankwamen, al een mes in zijn hand had of dat aangever pas later een mes heeft gepakt.
Dat het voor aangever lastig zal zijn geweest om een mes te pakken terwijl hij door twee mensen werd geschopt en geslagen, maakt niet dat dit voor hem onmogelijk is geweest. Bovendien verklaart de vader van verdachte ook dat aangever steeds weer overeind kwam, hetgeen volgens aangever het moment is geweest waarop hij het mes kon pakken.
Hoewel verdachte en zijn vader aangeven niet te weten wanneer zij zijn gestoken, zou dat - als naar hun verklaring wordt gekeken - gebeurd moeten zijn op een moment dat zij beiden aangever beet hadden en hij op de grond lag, hetgeen onvoldoende aannemelijk wordt geacht.
De rechtbank zal bij de vaststelling van de feiten derhalve de verklaring van aangever tot uitgangspunt nemen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 7 juli 2015, opgenomen op pagina 102 e.v. van het dossier met nummer 2015205099 d.d. 27 augustus 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 30 juni 2015, omstreeks 08.30 uur zijn mijn buren, de heer [medeverdachte] en zijn zoon, mijn garage binnengekomen en hebben mij zwaar mishandeld.
Ik ben door hen geslagen en geschopt. Toen ik de garage binnenkwam, vielen ze mij meteen aan. Ik viel uiteindelijk, omdat ik werd geschopt en geslagen. Ze gingen gewoon door met op mij in te slaan. Ze sloegen mij op mijn hele lichaam.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 2 juli 2015, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 30 juni 2015 omstreeks 08.30 uur fietste ik terug richting huis. Ik was ter hoogte van de kruising [straatnaam] en [straatnaam]. Ik hoorde ontzettend veel geschreeuw. Ik had een vermoeden dat het een man was die ik van het groeten ken in het dorp. Hij praat gebroken Nederlands en woont op de plek waar het geschreeuw vandaan kwam. Ik fietste voor de garagedeur langs. Ik zag een jongeman ontzettend intrappen op iets wat achter de deur lag. De jongen schatte ik op een jaar of 20. Het was een vrij iele man. Hij had een grijs hemd aan. Het geschreeuw bleef maar door gaan. Ik zag dat er verderop in de garage nog een man stond. Ik weet alleen dat hij ouder was. Ik weet vrij zeker dat de jongeman met rechts schopte. Ik had het vermoeden dat de jongen tegen de man die gebrekkig Nederlands spreekt aanschopte. Ik hoorde hem namelijk schreeuwen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 30 juni 2015, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Ter plaatse heb ik gesproken met [getuige 2]. Zij vertelde dat zij ’s ochtends een jongen in een grijs t-shirt had zien rennen over het voetpad langs de heg van [straatnaam]. Op dat moment schreeuwde hij hard twee a drie keer “haal hem hier weg”. Vervolgens verdween deze jongen langs de heg, vermoedelijk de oprit van [straatnaam] op, en hoorde ze gestommel en hard gebonk.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 juli 2015, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] een trap gegeven. Ik denk in zijn buik. Ik heb hem in ieder geval geraakt en hij viel daardoor op de grond. Toen ging hij weer staan. Ik heb hem toen een duw gegeven, waardoor hij weer op de grond viel. Ik weet dat ik hem nog een keer getrapt heb, waardoor hij weer op de grond viel. Ik raakte hem toen zeker weten in zijn buik. Ik had mijn werkschoenen aan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 juli 2015, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] op verschillende plaatsen geraakt. Het klopt wel dat ik hem heb geslagen en geschopt.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 30 juni 2015, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat mijn vader wegliep naar de buurman. Mijn vader kan best boos worden. Ik vertrouwde het niet en ben achter mijn vader aangelopen. Mijn vader had [slachtoffer] een duw gegeven waardoor hij op de grond kwam. Ik heb hem klappen gegeven. Dat was in de garage.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 juli 2015, opgenomen op pagina 113 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte]:
Ik droeg een lichtgrijs shirt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn vader gezamenlijk de confrontatie met aangever zijn aangegaan en aangever hebben geschopt en geslagen, waarbij sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Verdachte en zijn vader hebben beiden aangever geslagen en geschopt, ook toen hij op de grond lag. Door aangever op meerdere plekken te slaan en te schoppen, waarbij de vader van verdachte bovendien met geschoeide voet in de buik van aangever heeft geschopt, hebben verdachte en zijn vader zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het handelen van verdachte levert daarom naar het oordeel van de rechtbank een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.