ECLI:NL:RBNNE:2017:3076

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
11 augustus 2017
Zaaknummer
18/830267-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met verwerping van noodweer en noodweerexces

Op 11 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 30 juni 2015 te Groningen, waarbij de verdachte en zijn vader betrokken waren bij een vechtpartij met de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al jarenlang spanningen bestonden tussen de familie van de verdachte en de aangever, wat leidde tot de confrontatie. Tijdens de vechtpartij heeft de verdachte samen met zijn vader de aangever geslagen en geschopt, ook toen deze al op de grond lag. De rechtbank heeft de verklaring van de aangever als geloofwaardiger beoordeeld dan die van de verdachte en zijn vader, en heeft geoordeeld dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen hen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte en zijn vader een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleverde. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 450,00 aan immateriële schade vorderde, toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830267-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. ing. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer], -tegen de grond heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of geduwd en/of
-meermalen, althans eenmaal tegen de borst en/of elders tegen het bovenlichaam
en/of tegen een of meer andere lichaamsde(e)l(en) van die [slachtoffer] heeft/hebben
geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of zulks terwijl die terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 juni 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door,
-die [slachtoffer], tegen de grond te slaan en/of te schoppen en/of te duwen en/of
-meermalen, althans eenmaal, tegen de borst en/of elders tegen het
bovenlichaam en/of tegen een of meer andere lichaamsde(e)l(en) van die [slachtoffer]
te slaan en/of te stompen en/of te schoppen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat aan de verklaring van aangever [slachtoffer] meer geloof moet worden gehecht dan aan de daartegenover staande verklaringen van verdachte en zijn vader, tevens medeverdachte.
Allereerst komen de bij de aangifte en verhoren afgelegde verklaringen van laatstgenoemden niet overeen met hetgeen verdachte in zijn eerste reactie tegenover de politie heeft verklaard, inhoudende dat hij niet wist of aangever meteen al een mes had of dat hij dat later heeft gepakt. Voorts past de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 1] bij de verklaring van aangever en niet bij die van verdachte en zijn vader. Verdachte en zijn vader hebben tot slot gelegenheid gehad om hun (latere) verklaringen op elkaar af te stemmen toen zij naast elkaar in het ziekenhuis lagen. De officier van justitie heeft derhalve de verklaring van aangever tot uitgangspunt genomen en is van mening dat gelet op die verklaring kan worden bewezen dat verdachte en zijn vader aangever tezamen en in vereniging hebben aangevallen en aangever daarbij hebben geschopt en geslagen, ook toen hij al op de grond lag, waarbij door de vader van verdachte met werkschoenen met stalen neuzen is geschopt. Het in vereniging gepleegd geweld levert een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verklaring van aangever is niet betrouwbaar, nu hij op verschillende punten aantoonbaar niet de waarheid heeft gesproken en inconsistent heeft verklaard. Zo is het feitelijk niet mogelijk dat verdachte en zijn vader vóór aangever de garage hebben weten te bereiken. Zij moesten immers door de tuin en via de brandgang om het huis van aangever heen lopen, terwijl aangever - die heeft verklaard direct naar de garage te zijn gerend - enkel de trap af hoefde te lopen. Als aangever door verdachten op de grond liggend in elkaar zou zijn geslagen had hij bovendien, gelet op de plek waar het mes zou hebben gelegen ten opzichte van aangever, nooit de kans gehad om dat te pakken. Hij had derhalve al, zoals verdachte en zijn vader hebben verklaard, een mes in zijn hand toen het gevecht begon. Dat aangever de agressor en niet het angstige slachtoffer is, wordt ook bevestigd door zijn handelen na afloop van het steekincident. In plaats van dat aangever onmiddellijk de politie heeft gebeld omdat hij zou zijn aangevallen, heeft hij zich gedoucht, zijn broek gewassen en zich geschoren. Dit is geen gedrag dat past bij iemand die beweerdelijk net ernstig mishandeld is. Verdachte en zijn vader waren juist degenen die bang waren voor aangever. Dit blijkt ook uit de verklaring van getuige [getuige 1] die aangeeft dat de oudere man, de vader van verdachte dus, de deur probeerde dicht te krijgen, maar daarin niet slaagde omdat hij van de andere zijde werd tegengewerkt. Wat verdachte betreft is veelzeggend dat hij aangever met zijn mobiele telefoon in zijn hand heeft geslagen. Dat wijst niet op een doelbewuste aanval, maar op slaan in paniek.
Verdachte en zijn vader hebben derhalve gehandeld uit zelfverdediging toen aangever opeens met een mes uit de deuropening kwam. Op dat moment kon van hen niet worden verwacht dat ze zouden wegrennen, maar mochten zij proberen te voorkomen dat hij nogmaals zou steken. Verdachte hoefde zich niet te realiseren dat zijn vader, terwijl hij aangever schopte, werkschoenen met stalen neuzen droeg. Gezien de verwondingen van aangever en het feit dat verdachte en zijn vader aangever niet op zijn hoofd hebben geslagen of geschopt, kan van een poging zware mishandeling geen sprake zijn geweest en dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Verdachte dient gelet op het hem toekomende beroep op noodweer eveneens van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten.
Tussen de vader van verdachte en aangever bestonden al jarenlang spanningen. In de week voor het incident dat heeft geleid tot het tenlastegelegde feit, heeft aangever (opnieuw) laten weten dat het afdakje moest worden verwijderd.
Toen aangever dit op 30 juni 2015 nogmaals liet weten, was voor de vader van verdachte de maat vol en is hij naar het huis van zijn buurman gegaan. Verdachte is hem gevolgd omdat zijn vader naar zijn zeggen best boos kan worden en hij het niet vertrouwde. In de garage van aangever heeft vervolgens een vechtpartij plaatsgevonden.
Verdachte en zijn vader hebben verklaard dat aangever het gevecht is begonnen door onverwachts met een mes uit te halen. Hun verklaringen staan lijnrecht tegenover die van aangever, die heeft aangegeven dat verdachte en zijn vader zonder zijn toestemming zijn garage zijn binnengedrongen en dat hij pas een mes heeft gepakt om zich af te weren, nadat hij door verdachte en zijn vader - terwijl hij op de grond lag - was geschopt en geslagen.
De rechtbank acht de verklaring van aangever geloofwaardiger, aangezien zijn verklaring op meerdere punten door de bewijsmiddelen wordt ondersteund en die van verdachte en zijn vader juist niet. Zo hebben verdachte en zijn vader verklaard dat zij rustig naar de buren zijn gelopen, hetgeen in tegenspraak is met wat de verbalisant als verklaring van [getuige 2] heeft opgenomen. Tevens volgt uit die verklaring dat verdachte “hem hier weg wilde halen”, wat lijkt te slaan op de gemoedstoestand waarin de vader van verdachte naar aangever is gegaan, hetgeen overigens ook valt af te leiden uit de eigen verklaring van verdachte daarover. Het duidt er in ieder geval niet op dat de vader van verdachte “een rustig gesprek” wilde gaan voeren met de buren.
Verder bevestigt de verklaring van getuige [getuige 1] dat op het moment dat aangever op de grond ligt, verdachte op aangever intrapt, terwijl dit trappen door verdachte wordt ontkend.
De rechtbank heeft voorts meegewogen dat de verdachte in zijn eerste reactie tegenover de politie in het UMCG heeft verklaard dat hij niet wist of aangever, toen hij en zijn vader bij de woning van aangever aankwamen, al een mes in zijn hand had of dat aangever pas later een mes heeft gepakt.
Dat het voor aangever lastig zal zijn geweest om een mes te pakken terwijl hij door twee mensen werd geschopt en geslagen, maakt niet dat dit voor hem onmogelijk is geweest. Bovendien verklaart de vader van verdachte ook dat aangever steeds weer overeind kwam, hetgeen volgens aangever het moment is geweest waarop hij het mes kon pakken.
Hoewel verdachte en zijn vader aangeven niet te weten wanneer zij zijn gestoken, zou dat - als naar hun verklaring wordt gekeken - gebeurd moeten zijn op een moment dat zij beiden aangever beet hadden en hij op de grond lag, hetgeen onvoldoende aannemelijk wordt geacht.
De rechtbank zal bij de vaststelling van de feiten derhalve de verklaring van aangever tot uitgangspunt nemen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 7 juli 2015, opgenomen op pagina 102 e.v. van het dossier met nummer 2015205099 d.d. 27 augustus 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 30 juni 2015, omstreeks 08.30 uur zijn mijn buren, de heer [medeverdachte] en zijn zoon, mijn garage binnengekomen en hebben mij zwaar mishandeld.
Ik ben door hen geslagen en geschopt. Toen ik de garage binnenkwam, vielen ze mij meteen aan. Ik viel uiteindelijk, omdat ik werd geschopt en geslagen. Ze gingen gewoon door met op mij in te slaan. Ze sloegen mij op mijn hele lichaam. [1]
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 2 juli 2015, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 30 juni 2015 omstreeks 08.30 uur fietste ik terug richting huis. Ik was ter hoogte van de kruising [straatnaam] en [straatnaam]. Ik hoorde ontzettend veel geschreeuw. Ik had een vermoeden dat het een man was die ik van het groeten ken in het dorp. Hij praat gebroken Nederlands en woont op de plek waar het geschreeuw vandaan kwam. Ik fietste voor de garagedeur langs. Ik zag een jongeman ontzettend intrappen op iets wat achter de deur lag. De jongen schatte ik op een jaar of 20. Het was een vrij iele man. Hij had een grijs hemd aan. Het geschreeuw bleef maar door gaan. Ik zag dat er verderop in de garage nog een man stond. Ik weet alleen dat hij ouder was. Ik weet vrij zeker dat de jongeman met rechts schopte. Ik had het vermoeden dat de jongen tegen de man die gebrekkig Nederlands spreekt aanschopte. Ik hoorde hem namelijk schreeuwen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 30 juni 2015, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Ter plaatse heb ik gesproken met [getuige 2]. Zij vertelde dat zij ’s ochtends een jongen in een grijs t-shirt had zien rennen over het voetpad langs de heg van [straatnaam]. Op dat moment schreeuwde hij hard twee a drie keer “haal hem hier weg”. Vervolgens verdween deze jongen langs de heg, vermoedelijk de oprit van [straatnaam] op, en hoorde ze gestommel en hard gebonk.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 juli 2015, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] een trap gegeven. Ik denk in zijn buik. Ik heb hem in ieder geval geraakt en hij viel daardoor op de grond. Toen ging hij weer staan. Ik heb hem toen een duw gegeven, waardoor hij weer op de grond viel. Ik weet dat ik hem nog een keer getrapt heb, waardoor hij weer op de grond viel. Ik raakte hem toen zeker weten in zijn buik. Ik had mijn werkschoenen aan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 juli 2015, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] op verschillende plaatsen geraakt. Het klopt wel dat ik hem heb geslagen en geschopt.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 30 juni 2015, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat mijn vader wegliep naar de buurman. Mijn vader kan best boos worden. Ik vertrouwde het niet en ben achter mijn vader aangelopen. Mijn vader had [slachtoffer] een duw gegeven waardoor hij op de grond kwam. Ik heb hem klappen gegeven. Dat was in de garage.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 juli 2015, opgenomen op pagina 113 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte]:
Ik droeg een lichtgrijs shirt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn vader gezamenlijk de confrontatie met aangever zijn aangegaan en aangever hebben geschopt en geslagen, waarbij sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Verdachte en zijn vader hebben beiden aangever geslagen en geschopt, ook toen hij op de grond lag. Door aangever op meerdere plekken te slaan en te schoppen, waarbij de vader van verdachte bovendien met geschoeide voet in de buik van aangever heeft geschopt, hebben verdachte en zijn vader zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het handelen van verdachte levert daarom naar het oordeel van de rechtbank een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
-tegen de grond heeft geslagen en geschopt en geduwd en
-meermalen, althans eenmaal tegen de borst en elders tegen het bovenlichaam en tegen andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van poging zware mishandeling.

Strafbaarheid van het feit

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, omdat aangever het gevecht is begonnen door de vader van verdachte met een mes aan te vallen.
Verdachte en zijn vader mochten zich tegen deze ogenblikkelijke aanranding verweren op de wijze waarop zij dat hebben gedaan.
Standpunt officier van justitie
Verdachte komt geen beroep op noodweer toe. Zij hebben de aanval ingezet door naar aangever toe te gaan, zijn erf te betreden, de garagedeur open te doen en de confrontatie aan te gaan. Ook als uitgegaan zou worden van de verklaring van verdachte en zijn vader en eraan voorbij zou worden gegaan dat verdachte en zijn vader de confrontatie zochten, kan het beroep op noodweer niet slagen. De eerste trap van de vader van verdachte zou dan wellicht nog gerechtvaardigd zijn, maar aangever is doordat hij door de trap ten val komt al uitgeschakeld. Alles wat daarop volgt is geen noodweer en verdachte en zijn vader hadden bovendien kunnen weglopen.
Oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank bij de vaststelling van de feiten uitgegaan van de verklaring van aangever, inhoudende dat verdachte en zijn vader aangever hebben aangevallen. Dit brengt met zich dat niet gesproken kan worden van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever gericht tegen verdachte en of zijn vader. Reeds daarom kan het beroep op noodweer niet slagen. Dat aangever zich op enig moment heeft verweerd met een mes maakt dit niet anders, aangezien het daarbij niet om een aanval, maar om een (gerechtvaardigde) verdediging gaat. Het verweer zal daarom worden verworpen.
Het bewezen verklaarde feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er voor verdachte op enig moment sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds om die reden wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren. Zij heeft in deze eis meegewogen dat ook aangever door zijn handelwijze heeft bijgedragen aan de escalatie van het conflict en dat het voorval voor verdachte gevolgen heeft gehad, alsmede dat er tussen het voorval en de terechtzitting ruim twee jaren zijn verstreken en de feitelijke situatie nu anders is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen over de strafmaat gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De langdurige spanningen tussen de familie van verdachte en aangever zijn tot een uitbarsting gekomen, waarbij verdachte en zijn vader naar het huis van aangever zijn gegaan, de garage zijn binnengedrongen en aangever met z’n tweeën hebben geslagen en geschopt, ook toen aangever al op de grond lag. Verdachte heeft daarmee samen met zijn vader een angstige situatie voor aangever gecreëerd en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Verdachte heeft met zijn handelen daarnaast geen respect getoond voor de persoonlijke levenssfeer van aangever en zijn gezin en een inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat zij in en rond hun eigen woning zouden moeten kunnen hebben.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank houdt verder rekening met de inhoud van het reclasseringsrapport d.d.
24 januari 2017, waarin is beschreven dat verdachte geen problemen heeft en dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Aangever woont inmiddels niet meer naast de vader van verdachte, en verdachte is zelf intussen ook verhuisd, zodat een opleving van dit conflict niet in de rede ligt.
De rechtbank houdt er daarnaast rekening mee dat het gebeuren op 30 juni 2015 ook op verdachte en zijn familie een enorme impact heeft gehad.
Tot slot weegt in strafverminderende zin mee dat er meer dan twee jaar is verstreken sinds het feit heeft plaats gevonden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen van hierna vermelde duur.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 450,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu het onderzoek naar de hoogte van de te vergoeden schade tot een onevenredige belasting van het strafgeding zou leiden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Nu het beroep op noodweer door de rechtbank is verworpen, zal de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende is betwist, worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2015.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal daarom worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 450,00(zegge: vierhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2015, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 450,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van negen dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 450,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 augustus 2017.
Mr. Haisma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bij de aangifte zijn foto's van het letsel van aangever gevoegd.