ECLI:NL:RBNNE:2017:3162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
6078631 \ CV EXPL 17-5846
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing uit non-concurrentiebeding en gefixeerde schadevergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 23 augustus 2017, stond de ontheffing van een non-concurrentiebeding en de gefixeerde schadevergoeding in een arbeidsovereenkomst centraal. Eiseres Vitas B.V. had de gedaagde, [A], op staande voet ontslagen en vorderde nakoming van het geheimhoudingsbeding, het relatiebeding en het ronselbeding uit de arbeidsovereenkomst. Vitas stelde dat [A] deze bedingen had overtreden door contact te zoeken met voormalige collega's en zakelijke relaties na zijn ontslag. De kantonrechter oordeelde dat Vitas onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde overtredingen van het ronselbeding en het relatiebeding. De rechter concludeerde dat [A] niet in strijd had gehandeld met de arbeidsovereenkomst, en dat de vorderingen van Vitas tot betaling van boetes en schadevergoeding niet toewijsbaar waren. Wel werd [A] veroordeeld tot nakoming van het geheimhoudingsbeding. In reconventie werd Vitas veroordeeld om binnen twee weken een vergoeding te betalen aan [A] in verband met de pensioenregeling, waarbij de kantonrechter oordeelde dat Vitas de gemaakte afspraken niet correct had nageleefd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 6078631 \ CV EXPL 17-5846

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv d.d. 23 augustus 2017

inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VITAS B.V.,
gevestigd te Joure,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. J.A.M. Bijlholt,
tegen

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Borsch.
Partijen zullen hierna Vitas en [A] worden genoemd.

Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 19 juli 2017
- de mondelinge behandeling d.d. 9 augustus 2017 en de ten behoeve daarvan van de zijde van [A] op voorhand in het geding gebrachte producties, waarbij beide gemachtigden het standpunt van hun cliënt(e) hebben toegelicht aan de hand van pleitnotities, en waarbij [A] een eis in reconventie heeft ingesteld, welke hij eerst heeft gewijzigd/vermeerderd en vervolgens ter zitting heeft verminderd.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten in conventie en in reconventie
2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
[A] , [geboortejaar 1972] , is op 1 februari 2017 bij Vitas in dienst getreden in de functie van salesmanager voor 40 uur per week tegen een bruto salaris van € 5.350,- per maand op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Vitas heeft de met [A] gemaakte afspraken bevestigd bij brief van 14 december 2016. Met betrekking tot het pensioen heeft Vitas daarbij aangegeven:
Het is voor jou niet mogelijk om deel te nemen in de pensioenregeling van StiPP. We zullen aparte afspraken maken over de pensioenregeling waarbij het uitgangspunt is dat werkgever dezelfde kosten draagt als wanneer werknemer wel had deelgenomen in de StiPP regeling.
2.2.
Artikel 11.1 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst luidt (voor zover van belang):
De medewerker verbindt zich om zowel tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst als na afloop daarvan aan derden, direct of indirect, in welke vorm dan ook, geen enkele mededeling te doen aangaande zaken en/of feiten betreffende de werkgever of de vennootschappen die behoren tot de groep waarvan de werkgever deel uitmaakt of aan deze groep gelieerde bedrijven en hun klanten en relaties ter zake waarvan hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het geheim of vertrouwelijk karakter kent of behoort te kennen.
Artikel 12 van de arbeidsovereenkomst luidt:
Artikel 12. Non-concurrentiebeding
12.1.
Gedurende en 12 maanden na het einde van het dienstverband -ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom het dienstverband tot een einde is gekomen- zal het de medewerker zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, niet toegestaan zijn om:
a) op enigerlei wijze, direct of indirect, gehonoreerd of ongehonoreerd werkzaam of betrokken te zijn bij enige persoon, instelling, vennootschap of onderneming die concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten ontplooit als werkgever en de aan hem gelieerde vennootschappen, dan wel daarin of daarbij enig belang te hebben,
b) op enigerlei wijze, direct of indirect zakelijke contacten te onderhouden met of werkzaam te zijn voor enige persoon, instelling, vennootschap of onderneming, waarmee werknemer gedurende het laatste jaar voorafgaand aan het eind van het dienstverband enigerlei zakelijk contact heeft gehad, dan wel hen te bewegen de band met werkgever te verbreken,
c) werknemers of personen in die periode van twee jaar voorafgaand aan het einde van het dienstverband met werknemer, een dienstbetrekking hebben of hebben gehad met de werkgever en/of met de aan hem gelieerde vennootschappen te bewegen het dienstverband met werkgever te beëindigen, en/of in dienst te nemen.
12.2.
Indien de medewerker handelt in strijd met het in lid 1 van dit artikel en/of artikel 11.1 bepaalde, verbeurt hij aan de werkgever, zonder dat enige ingebrekestelling vereist is, voor iedere overtreding een onmiddellijk opeisbare boete van € 10.000,- vermeerderd met € 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen.
12.3.
Dit non-concurrentiebeding zal onverminderd gelden wanneer werknemer stappen zet in het kader van het reguliere carrièreverloop bij werkgever en zijn functie als gevolg daarvan wijzigt, tenzij partijen alsdan een nieuw non-concurrentie overeenkomen.
2.3.
Voordat [A] bij Vitas in dienst trad was hij (ruim acht jaar) werkzaam als salesmanager bij Atos Nederland B.V. (hierna te noemen Atos).
2.4.
Vitas heeft [A] op 21 april 2017 op staande voet ontslagen. Vitas heeft dit ontslag diezelfde dag schriftelijk bevestigd. Vitas heeft daarbij aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadeloosstelling bestaande uit een bedrag gelijk aan het salaris over de periode 22 april tot en met 31 mei 2017.
2.5.
[A] heeft bij brief van zijn gemachtigde van 25 april 2017 voorgesteld om nadere afspraken te maken over de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst. Een onderdeel van dat voorstel van [A] was dat het non-concurrentiebeding zou komen te vervallen.
2.6.
De gemachtigde van Vitas heeft bij brief van 26 april 2017 aan de gemachtigde van [A] meegedeeld (voor zover van belang):
Cliënt is bereid af te wikkelen op basis van het volgende:
- uw cliënt ontvangt salaris over de periode 1 april tot en met 21 april waarop in mindering wordt gebracht een beperkte schadeloosstelling;
- de gefixeerde schadeloosstelling, zoals werd gevorderd bij brief van 21 april 2017 (…..), wordt beperkt tot de periode 24 april tot en met 30 april 2017; per saldo houdt dit in dat de schadeloosstelling betrekking heeft op 4 werkdagen (…..) op grond waarvan de schadeloosstelling een bedrag vormt van € 1.066,68 bruto;
- uw cliënt ontvangt -volgens opgave van cliënte- een bedrag van circa € 1.800,--;
- uw cliënt ontvangt geen uitbetalingen van vakantiedagen; (…..)
- uw cliënt ontvangt wel vakantietoeslag over de periode 1 februari 2017 tot en met 21 april 2017;
- uw cliënt kan het mobiele nummer inclusief abonnement behouden, doch het toestel wordt niet aan hem verstrekt;
- uw cliënt wordt ontheven van het concurrentiebeding, zoals opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst.
2.7.
De gemachtigde van [A] heeft bij e-mailbericht van 2 mei 2017 aan de gemachtigde van Vitas bericht (voor zover van belang):
Naar aanleiding van ons telefonisch contact van zojuist, bevestig ik u het volgende.
Hoewel cliënt het ontslag op staande voet gemotiveerd betwist, wil hij de kwestie graag afronden en zich gaan richten op positieve zaken.
Hij gaat derhalve vanwege hem moverende redenen akkoord met het voorstel, zoals dat namens uw cliënte is verwoord in uw brief d.d. 26 april 2017.
Concreet betekent dit het volgende:
 cliënt ontvangt nog zijn salaris over de periode 1 april tot en met 21 april 2017;
 op deze salarisbetaling wordt een gefixeerde schadeloosstelling in mindering gebracht over de periode 24 april tot en met 30 april, zijnde 4 werkdagen (hiervan dient nog een deugdelijke onderbouwing te komen);
 cliënt ontvangt nog de door hem opgebouwde vakantietoeslag over de periode vanaf
1 februari tot en met 21 april 2017;
 cliënt ontvangt van deze uitbetaling een deugdelijke eindafrekening met daarbij een bruto/netto specificatie;
 cliënt zal het mobiele nummer inclusief abonnement behouden;
 cliënt wordt ontheven van het concurrentiebeding, zoals opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst.
(…..)
Bovenstaande afspraken worden gemaakt tegen finale kwijting over en weer.
2.8.
YourDayGroup BV, handelend onder de naam FirstDayIT, is een zustervennootschap van Vitas. Bij FirstDayIT zijn onder meer werkzaam [B] (hierna te noemen [B] ), [C] (hierna te noemen [C] ) en [D] (hierna te noemen [D] ).
2.9.
FirstDayIT zou [C] en [D] detacheren bij Atos. [A] was namens Vitas/FirstDayIT bij onderhandelingen over de de totstandkoming van deze overeenkomst betrokken. Na het ontslag van [A] heeft de heer [E] (hierna te noemen [E] ) van Atos via een voicemailbericht aan de heer [F] (hierna te noemen [F] ), (bestuurder van) FirstDayIT laten weten dit contract niet door te willen laten gaan. [E] heeft hiervoor drie redenen genoemd. De eerste twee redenen betroffen zaken als de (arbeids)voorwaarden en (kosten van) opleiding. De derde reden was het ontslag van [A] (
letterlijk: Hoe het is gegaan met onze oud-collega [A] , het ontslag van [A] bij jullie).
2.10.
[A] heeft in de periode 30 april-2 mei 2017 via LinkedIn contact gezocht met [C] . Op 2 mei 2017 heeft de heer [G] (hierna te noemen [G] ) van Atos aan [C] meegedeeld dat als hij bij Atos wilde werken hij 'naar een nieuwe club' moest
.Op 3 of 4 mei 2017 heeft [A] wederom contact gezocht met [C] .
2.11.
Bij brief van 3 mei 2017 heeft de gemachtigde van Vitas aan de gemachtigde van [A] bericht:
Hierbij stel ik vast dat uw cliënt zich kan vinden in het voorstel dat werd voorgelegd bij e-mail van 26 april 2017.

Salaris

(…..)
Zoals overeengekomen, wordt een gefixeerde schadeloosstelling in mindering gebracht van
€ 1.066,68 bruto. (…..) Na aftrek van dit bedrag resteert een uit te keren bedrag aan uw cliënt van
€ 1.843,29.
De gemachtigde van [A] heeft hierop gereageerd bij e-mail van 4 mei 2017.
2.12.
Bij brief van 5 mei 2017 heeft de gemachtigde van Vitas aan de gemachtigde van [A] meegedeeld (voor zover van belang):
De gefixeerde schadeloosstelling vormt bruto salaris. Zie in dit verband Hoge Raad 17 november 1978, NJ1979, nummer 149.
(…..)

Concurrentiebeding

Volledigheidshave bericht ik u dat cliënte is ontslagen uit het concurrentiebeding als omschreven in artikel 12 lid 1 sub a. Uw cliënt blijft wel gebonden aan het relatiebeding, aan het beding dat verbiedt personeel te bewegen het dienstverband met cliënte te beëindigen dan wel personeel van cliënte in dienst te nemen en aan alle overige bedingen opgenomen in de arbeidsovereenkomst.
2.13.
Bij brief van eveneens 5 mei 2017 heeft de gemachtigde van Vitas aan de gemachtigde van [A] meegedeeld dat [A] in strijd met artikel 12 van de arbeidsovereenkomst heeft gepoogd om [C] te bewegen over te stappen naar een andere werkgever, zodat [A] een boete van € 10.000,- verbeurt.
2.14.
Op 5 mei 2017 hebben [A] en [B] telefonisch contact gehad. [A] heeft vervolgens via de WhatsApp aan [B] meegedeeld:
'Wellicht binnenkort wel kans voor recruiter :)' en 'Hoop dat ik je nog kan vertrouwen man, apart gevoel na zo'n vertrek'.
2.15.
[H] (hierna te noemen [H] ) is werkzaam bij Vitas. Daarvoor heeft [H] gewerkt bij QNH. Zijn manager bij QNH was de heer [I] (hierna te noemen [I] ). [I] is een oud Atos medewerker. [I] heeft op 12 mei 2017 een WhatsApp-bericht naar [H] gestuurd met de tekst '
Net met [A] geluncht. Volgens mij is het tijd voor jou om weer terug te komen. :)'.
2.16.
[I] heeft bij e-mailbericht van 19 juli 2017 aan [A] verklaard:
Op 12 mei jl. heb ik bij Café Lent geluncht met de heer [A] . De heer [A] en ik zijn oud collega's (Atos) en we hadden elkaar een aantal maanden niet meer gezien.
Tijdens de lunch gaf de heer [A] aan dat hij ontslagen is bij zijn werkgever. Mijn gedachten gingen uit naar mij oud-collega de heer [H] (QNH) die nu voor Vitas werkt. De heer [A] heeft er voor gezorgd dat de heer [H] nu een leuke opdracht heeft. Na de lunch heb ik de heer [H] een bericht gestuurd met de boodschap of hij niet weer terug wilde komen naar QNH. Op geen enkele manier heeft de heer [A] invloed uitgeoefend op het door mij versturen van dat bericht. Ik vond het jammer dat de heer [H] vorig jaar weg ging bij QNH en heb hem altijd gezegd, dat hij terug mag komen bij QNH, als hij dat ooit wil. De heer [H] waardeert dit ook heeft hij mij aangegeven. De heer [A] treft dus geen enkele blaam hierin. Het versturen van het bericht is puur op mijn initiatief gebeurd.
2.17.
[G] heeft bij brief van 30 juli 2017 aan de gemachtigde van [A] verklaard (voor zover van belang):
Gedurende de periode waarin Atos met Vitas de details van een overeenkomst uitwerkte bleek dat er inhoudelijk significante onoverbrugbare verschillen bestonden en op basis van deze verschillen geen modus kon worden gevonden om de medewerkers van Vitas over te nemen.
(…..)
Ik ben als hoofdverantwoordelijke bij Atos intensief betrokken geweest bij dit proces en kan ik verklaren dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er enige samenhang is tussen het ontslag van dhr. [A] bij Vitas en het uiteindelijk annuleren van de overeenkomst tussen Atos en Vitas.
De vordering in conventie
3.1
Vitas vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] te veroordelen:
1. tot onverkorte nakoming van het geheimhoudingsbeding, zoals verwoord in artikel 11, het relatiebeding/ronselbeding, zoals verwoord in artikel 12 lid 1 sub b, juncto c, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of per deel van een dag dat [A] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
2. tot betaling aan Vitas van de verbeurde contractuele boetes in verband met het overtreden van het ronselbeding tot een bedrag van € 30.000,-;
3. tot betaling aan Vitas van de verbeurde contractuele boete in verband met het overtreden van het relatiebeding van € 10.000,-;
4. [A] te veroordelen tot betaling aan Vitas van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemd bedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
5. [A] te veroordelen in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris van gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[A] concludeert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Vitas in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen als ongegrond en onbewezen te ontzeggen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van Vitas in de kosten van de procedure in conventie, een bedrag aan salaris van gemachtigde daaronder begrepen.
De vordering in reconventie
4.1.
[A] vordert (na wijziging/vermeerdering en voorts vermindering van eis ter zitting) in reconventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat Vitas aan [A] aan achterstallig salaris dient te voldoen een netto bedrag van € 547,95, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, althans een nader door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag en datum;
II. te bepalen dat Vitas aan [A] dient te voldoen een bedrag van € 273,98 wegens wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, althans een nader door de kantonrechter in goede justitie te bepalen verhoging en datum;
III. Vitas te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder I en II vermelde bedragen vanaf 2 mei 2017 tot aan de dag van volledige betaling, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
IV. Vitas te veroordelen om binnen veertien dan na dagtekening van het vonnis, althans een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, aan [A] een bruto bedrag te voldoen van € 1.523,88 in het kader van de pensioenregeling.
V. Vitas te verbieden om zich in de toekomst tegenover derden nog langer negatief uit te laten over [A] , alsmede te bepalen dat Vitas een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van € 20.000,-;
VI. althans een dusdanige beslissing te nemen als de kantonrechter juist acht;
VII. te bepalen dat Vitas wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure in reconventie, een bedrag aan salaris van gemachtigde daaronder begrepen.
4.2.
Vitas concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [A] , met veroordeling van [A] in de kosten.
De beoordeling van het geschil in conventie
5.1.
Vitas stelt dat [A] weliswaar is ontslagen uit het con-concurrentiebeding zoals vastgelegd in artikel 12.1 sub a van de arbeidsovereenkomst, maar niet uit het verbod zoals vastgelegd in artikel 12.1. sub b van de arbeidsovereenkomst, te weten het verbod om zakelijke contacten van de werkgever te bewegen de band met de werkgever te verbreken (hierna te noemen het relatiebeding), noch uit het verbod zoals vastgelegd in artikel 12.1 sub c van de arbeidsovereenkomst, te weten het verbod om werknemers van werkgever te bewegen het dienstverband met werkgever te beëindigen (hierna te noemen het ronselbeding). In alle correspondentie is slechts opgenomen dat [A] is ontheven uit het non-concurrentiebeding. Vitas heeft [A] uit dit beding ontheven om hem kansen te bieden op de arbeidsmarkt, aldus Vitas. Dat argument gaat niet op met betrekking tot het relatie- of ronselbeding, terwijl Vitas bij een ontheffing uit die bedingen juist de kans op schade voor haar zou vergroten. Vitas heeft daarbij opgemerkt dat zij een zakelijke relatie onderhoudt met Atos, de ex-werkgever van [A] .
5.2.
[A] voert aan dat hij in de veronderstelling was dat geheel artikel 12 onder het concurrentiebeding viel, gelet op de kop van artikel 12 'non-concurrentiebeding'. Hij stelt dan ook uit alle in artikel 12 opgenomen bedingen te zijn ontheven. Vitas heeft volgens [A] niet helder gemaakt dat hij enkel zou worden ontslagen uit hetgeen is bepaald in artikel 12.1 sub a. Vitas had dit volgens [A] duidelijker aan moeten geven. Vitas heeft slechts gepoogd om [A] alsnog gebonden te laten zijn aan hetgeen is vastgesteld in artikel 12.1 sub b en artikel 12.1 sub c door dit bij brief van 5 mei 2017 (rechtsoverweging 2.12.) kenbaar te maken, maar dat is een bevestiging achteraf die eerder gemaakte afspraken niet eenzijdig wijzigen.
5.3.
Nu [A] ingevolge zijn arbeidsovereenkomst is gebonden aan zowel het non-concurrentiebeding als het relatie- en ronselbeding en hij stelt dat hij door Vitas niet alleen is ontheven uit het non-concurrentiebeding als vastgelegd in artikel 12.1 sub a van de arbeidsovereenkomst, maar ook uit het relatiebeding en het ronselbeding, is het aan hem om dit in het kader van de onderhavige procedure aannemelijk te maken. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is [A] hier niet in geslaagd, waartoe het volgende wordt overwogen. Tussen (gemachtigden van) partijen is alleen gesproken over een non-concurrentiebeding. De aard en strekking van het non-concurrentiebeding is een andere dan de aard en strekking van het relatiebeding en het ronselbeding. Zoals Vitas terecht heeft opgemerkt kan met name een non-concurrentiebeding een werknemer blokkeren in het vinden van een nieuwe werkkring. De kantonrechter merkt daarbij op dat door de gemachtigde van [A] ter zitting omstandig uiteen is gezet waarom [A] het niet eens was met het ontslag op staande voet maar zich daar toch bij neer heeft gelegd en een regeling heeft voorgesteld, omdat hij al zicht had op een nieuwe baan. Juist in dat kader is een ontslag uit het non-concurrentiebeding naar alle waarschijnlijkheid essentieel, maar is er geen link met een relatie- of ronselbeding. Dat het de bedoeling van [A] was om ook uit de beide andere bedingen ontheven te worden en dat partijen hierover overeenstemming zouden hebben bereikt, heeft [A] voorts ook niet nader onderbouwd. Dat alle drie bedingen zijn opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst en dat dat artikel als kop vermeldt 'non-concurrentiebeding', maakt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet dat [A] er, zonder nadere bevestiging van Vitas, op mocht vertrouwen dat hij ook uit de beide andere bedingen ontheven was. Partijen zijn immers overeengekomen dat [A] zou worden ontheven van het concurrentiebeding, 'zoals opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst', hetgeen niet hetzelfde is als de afspraak dat geheel artikel 12 niet meer van toepassing zou zijn. Dat Vitas [A] er (pas) bij brief van 5 mei 2017 uitdrukkelijk op heeft gewezen dat hij gebonden bleef aan het relatiebeding en het ronselbeding, maakt het vorenstaande naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet anders.
5.4.
De kantonrechter acht dan ook voldoende aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat het relatiebeding en het ronselbeding tussen partijen nog steeds van kracht is. Vitas heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter ook een voldoende spoedeisend belang gesteld bij de door haar gevorderde nakoming hiervan door [A] .
5.5.
De vordering sub 1 acht de kantonrechter dan ook toewijsbaar: [A] dient het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen relatiebeding zoals vastgelegd in artikel 12.1 sub b en het overeengekomen ronselbeding zoals vastgelegd in artikel 12.1 sub c na te komen. Dat [A] ook het geheimhoudingsbeding dient na te komen, zoals door Vitas gevorderd, staat tussen partijen niet ter discussie en de vordering tot nakoming daarvan is daarmee eveneens toewijsbaar. De kantonrechter zal aan deze veroordeling evenwel geen dwangsommen verbinden, nu op de naleving van alle voormelde bedingen reeds een contractuele boete van € 10.000,- per overtreding is overeengekomen.
5.6.
Voorts stelt Vitas dat [A] het ronselbeding driemaal heeft overtreden. In verband met het overtreden van het ronselbeding heeft [A] een boete van drie maal € 10.000,-, derhalve in totaal € 30.000,-, verbeurd. De eerste overtreding betreft volgens Vitas de poging van [A] om - via [G] - [C] te bewegen over te stappen naar Atos. Vitas verwijst ter onderbouwing daarvan naar de contacten die er zijn geweest tussen [A] en [C] en tussen [G] en [C] en de context waarbinnen deze contacten hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft [A] , aldus Vitas, gepoogd om [B] te bewegen weg te gaan bij FirstDayIT, zoals volgens Vitas onder meer blijkt uit de door [A] op 5 mei aan [B] verstuurde WhatsApp-berichten (rechtsoverweging 2.14). De laatste overtreding betreft de poging van [A] om - via [I] - [H] te bewegen over te stappen naar een andere werkgever. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst Vitas naar het WhatsApp-bericht van [I] aan [H] (rechtsoverweging 2.15). In verband met het tot driemaal toe overtreden van het ronselbeding vordert Vitas betaling van voormeld bedrag van
€ 30.000,-.
5.7.
Naast het ronselbeding heeft [A] volgens Vitas ook het relatiebeding overtreden, in verband waarmee [A] een boete van € 10.000,- heeft verbeurd, aldus Vitas. [A] heeft, zo stelt Vitas, na het hem gegeven ontslag op staande voet contact opgenomen met Atos, met als gevolg dat Atos het contract met FirstDayIT ter zake de detachering de [C] en [D] niet door wilde laten gaan. Dit alles in verband met het ontslag van [A] , zoals blijkt uit het bericht dat [E] op de voicemail van [F] heeft achtergelaten (rechtsoverweging 2.9). [A] heeft daarmee tevens het geheimhoudingsbeding overtreden, aldus Vitas. In verband met het overtreden van het relatiebeding vordert Vitas betaling van voormeld bedrag van € 10.000,-.
5.8.
[A] heeft gemotiveerd betwist dat hij het ronselbeding heeft overtreden.
Met betrekking tot [C] voert [A] aan dat hij contact met [C] heeft gehad in verband met het feit dat de deal tussen Vitas en Atos werd afgeblazen. [A] wist dat [C] graag ingezet had willen worden bij Atos. Dat [G] [C] heeft gebeld, kan [A] niet worden tegengeworpen, aldus [A] .
Met betrekking tot [B] voert [A] aan dat [B] hem gebeld heeft omdat hij weg wilde bij FirstDayIT en omdat dat hij bang was dat zijn tijdelijke contract niet zou worden verlengd. [A] heeft [B] toen aangegeven dat hij zich geen zorgen hoefde te maken en dat er werk genoeg was voor recruiters. Hij heeft hem dit inderdaad geappt. Om hem een hart onder de riem te steken, niet om hem te bewegen de arbeidsovereenkomst met FirstDayIT op te zeggen, aldus [A] .
Met betrekking tot [H] voert [A] aan dat [I] op eigen initiatief een bericht naar [H] heeft verzonden. [A] heeft hier geen invloed op uitgeoefend. [A] verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar de verklaring van [I] (rechtsoverweging 2.16).
5.9.
Daarnaast betwist [A] dat hij het relatiebeding heeft overtreden. [A] kan er, zo voert hij aan, niet verantwoordelijk voor worden gehouden dat Atos de overeenkomst met Vitas heeft geannuleerd. [A] verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar de verklaring van [G] (rechtsoverweging 2.17).
5.10.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook of een spoedeisend belang bestaat.
5.11.
De kantonrechter is van oordeel dat Vitas onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de contacten die [A] heeft gehad met [C] bedoeld waren om [C] te bewegen bij FirstDayIT te vertrekken. Zulks volgt naar het voorlopig oordeel niet uit de door Vitas geschetste context, te weten dat er connecties bestaan tussen [G] (Atos) en [A] en dat [C] gedetacheerd zou worden bij Atos, welke detachering geen doorgang heeft gevonden. Dit maakt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet dat geconcludeerd kan worden dat [A] (via [G] ) getracht heeft [C] te bewegen over te stappen naar Atos. [A] heeft dit naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter genoegzaam weerlegd.
5.12.
Hetzelfde geldt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter met betrekking tot [B] . Vitas heeft weliswaar verwezen naar WhatsApp-berichten, maar de kantonrechter acht de inhoud daarvan vooralsnog onvoldoende om tot het oordeel te komen dat Vitas daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat [A] zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het ronselbeding. Ook met betrekking tot [H] is naar het voorlopig oordeel onvoldoende duidelijk wat de rol van [A] in het geheel is geweest. Blijkens de verklaring van [I] heeft [I] [H] op eigen initiatief het WhatsApp-bericht gestuurd. Duidelijkheid over de strekking en de achtergrond van voormelde berichten en de context waarin deze zijn verzonden, vraagt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter nadere bewijslevering. De aard van de procedure in kort geding biedt echter geen ruimte voor bewijsvoering door middel van het horen van getuigen.
5.13.
Daarnaast heeft Vitas naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [A] Atos heeft bewogen om de overeenkomst met FirstDayIT op te zeggen. Atos heeft immers, zo blijkt uit het ter zitting beluisterde bericht dat door van [E] is achtergelaten op de voicemail van [F] , drie redenen genoemd voor het opzeggen van de overeenkomst. Het enkele feit dat Atos als derde reden daarvoor heeft aangevoerd het ontslag van [A] , rechtvaardigt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet de conclusie dat [A] Atos heeft bewogen om de samenwerking met Vitas te verbreken. Vitas heeft ter zitting erkend dat zij haar zakelijke partners, waaronder Atos, heeft geïnformeerd over het ontslag van [A] , onder vermelding dat dit op een vervelende wijze is gebeurd. Uit de verklaring van [G] blijkt bovendien dat het annuleren van de overeenkomst met FirstDayIT een eigen keuze van Atos is geweest.
5.14.
Naast het voorlopig oordeel dat de door Vitas gestelde overtredingen onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt, is de kantonrechter van oordeel dat Vitas onvoldoende heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij de vordering tot voldoening van de door haar geclaimde boetes.
5.15.
Nu naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter de vordering van Vitas niet alleen onvoldoende aannemelijk is, maar er evenmin een spoedeisend belang bestaat bij toewijzing van de vordering tot betaling van de volgens Vitas verschuldigde boetes, liggen de vorderingen sub 2, 3 en 4 voor afwijzing gereed. De kantonrechter merkt daarbij op dat niet is gesteld of gebleken dat een afweging van de belangen van partijen tot een ander oordeel zou moeten leiden.
5.16.
[A] zal als de (deels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Bij de vaststelling daarvan zal de kantonrechter uitgaan van hetgeen in het kader van de onderhavige procedure toewijsbaar wordt geacht.
De proceskosten worden derhalve vastgesteld op:
- explootkosten € 81,99
- griffierecht € 117,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00
totaal € 798,99.
De beoordeling van het geschil in reconventie
5.17.
De vordering van [A] tot betaling van een bedrag van € 547,95 netto aan achterstallig salaris is gebaseerd op de stelling van [A] dat Vitas de wettelijke schadeloosstelling niet correct heeft berekend doordat volgens [A] gerekend dient te worden met een bedrag voor de schadeloosstelling ter grootte van het netto loon. Ter zake overweegt de kantonrechter als volgt. De wettelijke schadeloosstelling ex artikel 7:677 lid 2 jo. lid 3 BW is een gefixeerde schadevergoeding, gekoppeld aan het bedongen loon. Dit bedongen loon betreft naar het oordeel van de kantonrechter het bruto loon ten tijde van de opzegging, en niet het netto-equivalent daarvan. De werknemer heeft namelijk aanspraak jegens zijn werkgever op een bruto loon, al betekenen de verplichte inhoudingen daarover dat een werknemer de facto een netto bedrag in handen krijgt. Nu sprake is van een schadeloosstelling en niet van een loonbetaling, heeft Vitas voorts terecht dit op het brutoloon gebaseerde bedrag van de schadeloosstelling verrekend met het netto loonbedrag dat Vitas in het kader van het einde van de arbeidsovereenkomst nog aan [A] verschuldigd was. Van een analoge toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1978 (NJ 1979/149), zoals van de zijde van [A] is bepleit, kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen sprake zijn. De vorderingen sub I, II en III liggen daarmee voor afwijzing gereed.
5.18.
Ter zake de pensioenregeling overweegt de kantonechter als volgt. Vast staat dat [A] niet kon deelnemen in de pensioenregeling van StiPP en dat met hem aparte afspraken zouden worden gemaakt, waarbij het uitgangspunt was dat Vitas dezelfde kosten zou dragen als wanneer [A] wel had deelgenomen in de StiPP regeling. Vitas heeft ter zitting toegezegd een vervangend bedrag aan [A] te zullen uitkeren. Vitas kan echter, zo stelt zij, op dit moment nog geen berekening van het vervangende bedrag overleggen, omdat haar boekhouder nog bezig is met de berekening voor zowel [A] als voor een andere werknemer die dit aangaat. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dient Vitas, gelet op voormelde toezegging, binnen twee weken na heden een nog nader vast te stellen vergoeding - onder overlegging van een deugdelijke onderbouwing/berekening daarvan - aan [A] te voldoen. De vordering sub IV zal in die zin worden toegewezen.
5.19.
Tot slot stelt [A] dat Vitas zich ten opzichte van verschillende partijen in negatieve zin heeft uitgelaten. [A] vordert een verbod van Vitas om tegenover derden nog langer negatieve uitlatingen over hem te doen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom. [A] heeft ter onderbouwing van die stelling verwezen naar een aantal overgelegde producties. Zonder nader toelichting, die ontbreekt, is daarmee naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Vitas hem in een zodanig kwaad daglicht stelt dat het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk is. De kantonrechter zal deze vordering (sub V) dan ook als ongegrond afwijzen. De kantonrechter merkt daarbij op dat Vitas ter zitting heeft verklaard zich niet in negatieve zin over [A] te zullen uitlaten.
5.20.
Nu beide partijen (deels) in het (on)gelijk zullen worden gesteld, zullen de proceskosten van het geding in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
in conventie
6.1.
veroordeelt [A] tot onverkorte nakoming van het geheimhoudingsbeding, zoals verwoord in artikel 11 en het relatiebeding/ronselbeding, zoals verwoord in artikel 12 lid 1 sub b, juncto c van de arbeidsovereenkomst;
6.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Vitas vastgesteld op € 798,99;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.5.
veroordeelt Vitas om binnen twee weken na heden een nog nader vast te stellen vergoeding ter zake de pensioenregeling - onder overlegging van een deugdelijke onderbouwing/berekening daarvan - aan [A] te voldoen;
6.6.
verklaart de onder 6.5. vermelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 471