ECLI:NL:RBNNE:2017:325

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
17/66
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verlaging persoonsgebonden budget Wmo 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 2 februari 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een verlaging van haar persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 aanvecht. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, dat haar pgb voor beschermd wonen met ingang van 2017 met een overgangstermijn van één jaar verlaagde. De voorzieningenrechter heeft op 24 januari 2017 een zitting gehouden, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook de vader van verzoekster was aanwezig als curator.

De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is. Verzoekster heeft op dit moment nog voldoende financiële middelen om de zorg voort te zetten die zij in het verleden heeft ontvangen. De vader van verzoekster heeft verklaard dat de kosten in 2017 hoger zijn dan het pgb dat is toegekend, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster de afloop van de bezwaarprocedure kan afwachten. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/66
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. G.J. Douma),
en
het college van brugemeester en wethouders van Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. G.K.L. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat haar persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor beschermd wonen met ingang van 2017 met een overgangstermijn van één jaar lager uitvalt. Over het jaar 2017 bedraagt haar pgb
€ 58.856,00 en over het jaar 2018 € 45.624,00.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook was aanwezig [naam 2] , vader en curator van verzoekster.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter dient eerst te beoordelen of het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang dient. Hij overweegt het volgende.
3. Over het jaar 2016 heeft verweerder verzoekster een pgb toegekend van € 72.088,44. De verlaging van het pgb over 2017 en 2018 vindt plaats op grond van een wijziging van de nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2015. Op de zitting heeft de vader van verzoekster verklaard dat de kosten die in 2017 voor verzoekster gemaakt worden € 72.000,00 bedragen, maar dat zij door het bestreden besluit nu ongeveer
€ 1.100,00 per maand tekort komt. Het hele jaarbudget is al naar haar overgemaakt, maar doordat de kosten per maand hoger zijn dan hetgeen zij over 2017 krijgt, zit zij het eind van het jaar met een gigantisch tekort. De vader van verzoekster heeft verder verklaard dat hij qua uren niet kan korten op de zorg die zijn dochter krijgt. Hij heeft nu geen zekerheid, maar zet de zorg voort zoals die in het verleden plaatsvond.
4. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat hij naar verwachting in maart 2017 op het bezwaar zal beslissen. Naar zijn mening kan de zorgovereenkomst nu nog uitgevoerd worden en ontstaan eventuele problemen pas aan het eind van het jaar.
5. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van mening dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Er bestaat geen acute noodsituatie, financieel of anderszins. Immers, verzoekster beschikt op dit moment nog steeds over de financiële middelen om de zorg voort te zetten die zij in het verleden ook heeft gehad. De voorzieningenrechter ziet niet over het hoofd dat het belang van verzoekster om voortzetting van de zorg die zij nu ontvangt groot is en dat de wijziging in haar pgb onzekerheid bij haar en haar ouders veroorzaakt. Naar zijn oordeel kan verzoekster echter de afloop van de bezwaarschriftprocedure afwachten. Aan een voorlopig oordeel over het geschil komt hij dus niet toe.
6. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Hij ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.J. ‘t Hart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.