ECLI:NL:RBNNE:2017:3541

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
C/18/175356 / HA RK 17-77
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van de verzoeker. De verzoeker had eerder een verzoek ingediend bij de rechter-commissaris om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten, maar dit verzoek was afgewezen. De verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker sinds 25 februari 2014 in een faillissement verkeert, dat op 4 augustus 2016 is opgeheven met de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker heeft gedurende 19 maanden een maandelijkse bijdrage van € 191,33 aan de boedel afgedragen. De verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter-commissaris artikel 1.7 van de Recofa-richtlijnen onjuist heeft toegepast en dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische klachten, aanleiding geven om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de verzoeker bij een snellere afhandeling van zijn schulden zwaarder weegt dan de belangen van de schuldeisers. De rechtbank heeft de looptijd van de schuldsaneringsregeling met zes maanden verkort, waardoor deze nu eindigt op 4 februari 2019.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/175356 / HA RK 17-77
Beschikking van 21 juli 2017van de meervoudige kamer op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.M.J. Arts te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 25 oktober 2016 heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld van de beschikking van de rechter-commissaris van 20 oktober 2016. Na daartoe bij brief 7 april 2017 door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld heeft [verzoeker] het verzoekschrift op 25 april 2017 (binnen de hem geboden termijn) door tussenkomst van zijn advocaat ingediend. Op 17 juli 2017 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. De rechter-commissaris en de bewindvoerder zijn opgeroepen maar niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die vaststaan omdat ze enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist.
2.2.
Op 25 februari 2014 heeft deze rechtbank op verzoek van een schuldeiser het faillissement van [verzoeker] uitgesproken. Vanaf 1 januari 2015 heeft [verzoeker] gedurende een periode van 19 maanden maandelijks € 191,33 afgedragen aan de boedel.
2.3.
Bij vonnis van deze rechtbank van 4 augustus 2016 is het faillissement van [verzoeker] opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
2.4.
Bij e-mailbericht van 26 september 2016 heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris verzocht conform artikel 1.7 van de Recofa-richtlijnen de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verkorten. Bij beschikking van 20 oktober 2016 is dit verzoek afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
In deze appelprocedure verzoekt [verzoeker] de rechtbank om de beschikking van de rechter-commissaris van 20 oktober 2016 te vernietigen en de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten met 19 maanden, althans een jaar.
3.2.
[verzoeker] stelt daartoe dat de rechter-commissaris artikel 1.7. (onder b) van de Recofa-richtlijnen onjuist heeft toegepast. Ingevolge het artikel kan het afdragen van een maandelijkse boedelbijdrage tijdens een faillissement leiden tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Aldus [verzoeker] is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de rechter-commissaris zijn tot verkorting strekkende verzoek had moeten toewijzen. [verzoeker] wijst in dat licht op zijn persoonlijke omstandigheden (psychische klachten) waardoor hij er ten tijde van het uitspreken van het faillissement niet in is geslaagd te bewerkstelligen dat het schuldsaneringsregime op hem van toepassing werd verklaard. Als gevolg daarvan heeft hij in het kader van het faillissement gedurende een periode van 19 maanden maandelijks een substantieel bedrag van € 191,33 aan de boedel afgedragen. Indien de 36-maanden termijn van de schuldsanering onverkort gehandhaafd blijft, zal de periode waarover hij heeft afgedragen in totaal 55 maanden belopen. [verzoeker] stelt voorts dat hij zich tot op heden strikt heeft gehouden aan de voorwaarden die de WSNP stelt en concludeert dat zijn belangen bij verkorting van de termijn zwaarder horen te wegen dan de belangen van de schuldeisers bij onverkorte handhaving daarvan.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten ex art. 349a Fw een discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris betreft, hetgeen ook tot uitdrukking komt in artikel 1.7 sub b van de Recofa-richtlijn.
3.4.
Het verzoek tot verkorting moet worden beoordeeld door het belang van [verzoeker] om zo spoedig mogelijk een schone lei te verkrijgen af te wegen tegen het belang van zijn schuldeisers om zoveel mogelijk van hun schulden betaald te krijgen.
3.5.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] deels inwilligen. De duur van de afdracht tijdens het faillissement (19 maanden) en de hoogte van de maandelijkse afdracht in die periode (€ 191,33), die hoger is dan de afdracht tijdens de schuldsaneringsregeling, vormen reden om het belang van [verzoeker] bij een verkorting van de termijn zwaarder te laten wegen dan het belang van de schuldeisers bij een voortzetting van de schuldsaneringsregeling gedurende de reguliere termijn van 36 maanden. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook dat [verzoeker] niet eerder in staat was om toelating tot de schuldsaneringsregeling te verzoeken vanwege zijn psychische toestand. Gelet op het feit dat een minnelijk traject had moeten worden gevolgd als [verzoeker] voor of ten tijde van de aanvraag van zijn faillissement was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en het belang van de schuldeisers bij een zo hoog mogelijke opbrengst, zal de rechtbank de verkorting van de termijn niet gelijk stellen aan de duur van de afdracht tijdens het faillissement. Die verkorting wordt op basis van alle omstandigheden van het geval bepaald op zes maanden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 20 oktober 2016 (insolventienummer: C/19/16/5 R),
4.2.
stelt de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is vast op twee jaar en zes maanden, ingaande op de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 4 februari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, mr. M.A.B. Faber-Siermann en mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.
rh