ECLI:NL:RBNNE:2017:3544

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
C18/174764 / PR RK 17-96
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, aangeduid als [A], op 13 maart 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. P.G. Wijtsma, rechter in de afdeling bestuursrecht van de Rechtbank Noord-Nederland. Dit verzoek was gerelateerd aan de procedure met zaaknummer LEE 16/4063, waarin verzoekster als partij betrokken was. De rechter heeft op 17 maart 2017 laten weten niet in de wraking te berusten. Het verzoek tot wraking is vervolgens behandeld door de wrakingskamer op 6 april 2017, waarbij verzoekster en de rechter niet aanwezig waren. Namens het Centrum Indicatiestelling Zorg, de andere partij in de hoofdzaak, waren wel vertegenwoordigers aanwezig.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek van verzoekster beoordeeld aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 8:15, dat stelt dat een partij een rechter kan wraken op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Verzoekster heeft in haar brief van 13 maart 2017 verschillende punten aangevoerd die volgens haar zouden wijzen op partijdigheid van de rechter. Echter, de rechtbank concludeert dat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de veronderstelling van onpartijdigheid zouden rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat het aan de verzoekster is om bijzondere omstandigheden aan te tonen die een uitzondering op de veronderstelling van onpartijdigheid rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank op 14 april 2017 besloten het wrakingsverzoek af te wijzen. De rechtbank oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat er bijzondere omstandigheden zijn die de partijdigheid van de rechter in de procedure LEE 16/4063 zouden kunnen rechtvaardigen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: 174764 / PR RK 17-96

beslissing van de meervoudige kamer van 14 april 2017

op het verzoek van
[A], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: [naam]),
tot wraking van

mr. P.G. Wijtsma, rechter.

Procesverloop

Bij brief van 13 maart 2017 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van
mr. P.G. Wijtsma, rechter in de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank, in de procedure met zaaknummer LEE 16/4063 (hoofdzaak), waarbij verzoekster als partij is betrokken.
Bij brief van 17 maart 2017 heeft de rechter medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is ter zitting van 6 april 2017 door de wrakingskamer behandeld.
Verzoekster is niet verschenen.
De rechter is niet verschenen.
Namens het Centrum Indicatiestelling Zorg (andere partij in de hoofdzaak) zijn
[naam] en [naam] verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank begrijpt het verzoek zodanig dat het door of namens [A] is ingediend. Het is immers zo dat alleen een procespartij een wrakingsverzoek kan indienen.
2. Ingevolge art. 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU5252) stelt de rechtbank voorop dat als maatstaf heeft te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
4.1.
In de brief van 13 maart 2017 stelt verzoekster onder punt 1 dat de rechter partijdig is te noemen en verwijst naar punt 3 voor de exacte details.
4.2.
Punt 3 van de brief luidt als volgt:
“Beeldvorming
a. Mr. P.G. Wytsma werkt mee aan beeldvorming.
i. [A] is door hem beschadigd en gebadineerd.
Momenteel is zij niet beschikbaar o.a. i.v.m. medische redenen. Toch
gebruikt hij haar willens en wetens. Uit alle correspondentie blijkt dit
duidelijk. Zij heeft nota genomen om haar zelf te beschermen.
ii. Procedures die willens en wetens niet gevolgd zijn. Dit is duidelijk een
persoonlijk opvatting. Ook de teamvoorzitter van de sectie heeft een
duidelijke beeldvorming. Het getuigt niet van objectiviteit dat de
klachten over geen goede geregelde vertegenwoordiging niet
opgepakt worden en kwesties met de verzekeringsmaatschappijen niet
worden opgepakt.
iii. Weigert behandelende arts/specialist te volgen en correcte
diagnostiek.
iv. Staat verspreiding en opname in stukken naar derden van privacy
gevoelige informatie toe”.
4.3.
De rechtbank overweegt dat verzoekster kennelijk betoogt dat de rechter bijdraagt aan de vorming van een negatieve beeld van haar. In algemene bewoordingen geeft eiseres een beschrijving van de gestelde beeldvorming. Eiseres noemt echter geen concrete feiten of omstandigheden waarbij de rechter betrokken zou zijn geweest. Dit klemt te meer nu verzoekster niet ter zitting is verschenen om een toelichting te geven.
Het voorgaande betekent dat verzoekster geen omstandigheden naar voren heeft gebracht aan de hand waarvan de rechtbank kan beoordelen of partijdigheid zich voordoet.
5. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om te veronderstellen dat de rechter partijdig is in de procedure LEE 16/4063.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met zaaknummer LEE 16/4063) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster,
aan de rechter en aan het Centrum Indicatiestelling Zorg.
Aldus gegeven door mrs. P.J. Duinkerken, voorzitter, L. Mulder en S. Dijkstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Hulst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.