2.8.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 februari 2017, opgenomen in MAP 11 op pagina 3817 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
V: Wat kun je zeggen over de rolverdeling tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] .
A: [verdachte] heeft wat gerookt. [medeverdachte 1] heeft gebeld met die [medeverdachte 2] want die zou de rest van het geld investeren. [verdachte] stelde voor om de volgende dag ook weer aanwezig te zijn als vertrouwensman en degene die [slachtoffer 1] goed kende.
V: Wat was op de vrijdag de rolverdeling van iedereen. Wat was de rol van [medeverdachte 1] .
A: [medeverdachte 1] heeft de coke ook nog wel bekeken want hij zou er immers ook 3.000 euro insteken. Ik was met [medeverdachte 2] bezig in de hoek bij het aanrecht.
V: Wat was de rol van [medeverdachte 2] , de jongen met de tas coke.
A: Ik kreeg van hem de enveloppe met zogenaamd geld. Toen ik hem geld gaf, wilde hij iets uit zijn kontzak pakken maar dat stopte hij ook meteen weer terug. Toen hij de tas in handen had, heeft hij mij een paar klappen op mijn hoofd gegeven en een knietje in mijn zij of tegen mijn been. Toen ging hij er meteen vandoor met de tas.
V: Wat was de rol van [verdachte] .
A: Hij zou dan als de bekende persoon meekomen. Als hij er bij zou zijn zou het wel goed zijn zeg maar. Als de vertrouweling.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Nadat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gesproken over (illegale) manieren om aan geld te komen, heeft verdachte contact gelegd met zijn vaste cocaïneleverancier, [slachtoffer 1] . Verdachte heeft geïnformeerd of [slachtoffer 1] een grote hoeveelheid cocaïne kon leveren. Na een bevestigend antwoord, heeft verdachte [medeverdachte 1] daarvan op de hoogte gesteld. Verdachte heeft hierna met [slachtoffer 1] een afspraak gemaakt voor een ontmoeting op donderdag 12 januari 2017 in de woning van [slachtoffer 1] te [pleegplaats] .
Al voor het maken van deze afspraak, wist verdachte van de intentie van [medeverdachte 1] om niet voor de drugs te gaan betalen en de drugs te gaan stelen van de dealer.
Uit de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 1] blijkt dat aanvankelijk de transactie die donderdag zou plaatsvinden. Hoewel verdachte en zijn medeverdachte(n) niet de bedoeling hadden om de drugs op die dag af te nemen, was het telefonische contact tussen verdachte en [slachtoffer 1] daarover van zodanige aard dat een concrete afspraak is gemaakt over de hoeveelheid drugs en de vraagprijs.
Op die donderdag is verdachte vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan, zodat [medeverdachte 1] de situatie kon aftasten. Bij de afspraak was ook [slachtoffer 2] , de compagnon van [slachtoffer 1] , aanwezig. Tijdens de ontmoeting kwam naar voren dat [slachtoffer 1] ook vals geld had. Nadat door een smoes van [medeverdachte 1] is afgesproken dat de overdracht van de drugs en vals geld de volgende dag zal plaatsvinden, heeft [slachtoffer 1] aan verdachte gevraagd om er die volgende dag ook bij te zijn. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat [slachtoffer 1] dit wilde omdat verdachte een voor [slachtoffer 1] vertrouwde persoon was. Ook voor verdachte was duidelijk dat het belangrijk was dat hij erbij zou zijn.
Na de afspraak van die donderdag is er nog telefonisch contact geweest tussen [slachtoffer 1] en verdachte, waarbij verdachte heeft aangegeven hoeveel geld [medeverdachte 1] voor het valse geld wilde betalen. [medeverdachte 1] heeft aan verdachte ook verteld dat hij de volgende dag een derde persoon zou meenemen als stootkracht.
Op 13 januari 2017 heeft verdachte knutselpapieren uitgeknipt in de vorm van bankbiljetten, waarvan hij wist dat dit moest doorgaan voor geld waarmee de cocaïne en het valse geld betaald zouden worden. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben verder besproken dat het overhandigen van de envelop het teken was dat de ripdeal doorging. De voorafgaande handelingen en voorbereidende gesprekken vonden plaats tussen verdachte en [medeverdachte 1] in de woning van [medeverdachte 1] .
Op enig moment kwam medeverdachte [medeverdachte 2] naar de woning van [medeverdachte 1] . Uit de gesprekken die daar zijn gevoerd, werd het verdachte duidelijk dat ook [medeverdachte 2] op de hoogte was van de ripdeal en dat hij daaraan zou meedoen.
Kort daarna zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte in de auto van [medeverdachte 1] naar [pleegplaats] vertrokken. In de auto werd gesproken over de ripdeal en dat dus getracht zou worden om zowel de cocaïne als het valse geld weg te nemen. Ook werd gesproken over een taser en pepperspray.
Eenmaal in de woning in [pleegplaats] zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar de keuken gegaan voor de overdracht.
In de keuken hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte 2] heeft de woning hierna verlaten met een tas waarin de cocaïne en het valse geld zaten. Nadat [medeverdachte 1] is neergeschoten, is verdachte met [medeverdachte 2] gevlucht en met de auto van [medeverdachte 1] weggereden. Onderweg heeft verdachte de taser en de pepperspray uit de auto gegooid. Daarnaast heeft hij zijn mobiele telefoon doormidden gebroken en tijdens diezelfde rit weggegooid. In de auto heeft [medeverdachte 2] de tas met onder meer de cocaïne aan verdachte laten zien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een uitvoeringshandeling ten tijde van het wegnemen zelf, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Het is verdachte die de leverancier - [slachtoffer 1] - kende, het is verdachte die het contact heeft gelegd, het is verdachte die de afspraken voor de ontmoetingen heeft gemaakt en beide keren aanwezig was bij de onderhandelingen en hij is degene die een prijsafspraak over het valse geld heeft gemaakt. Zijn aanwezigheid bij de deal was nodig om bij de verkopers vertrouwen te wekken. Verdachte was van te voren volledig op de hoogte van de voorgenomen ripdeal, heeft voor nepgeld gezorgd, wist dat er wapens werden meegenomen, en is in de woning aanwezig geweest en gebleven toen de deal werd afgehandeld. Ook nadien heeft hij meegeholpen het gestolene veilig te stellen door de plaats delict te verlaten en heeft hij bewijsstukken weggemaakt. Verdachte heeft zich derhalve op geen enkel moment gedistantieerd, integendeel. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is vaste jurisprudentie dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'aanwezig hebben' in de zin van artikel 2 van de Opiumwet niet noodzakelijk is dat de verdovende middelen de verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen heeft. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de (mede)dader bevinden.
Verdachte en zijn medeverdachten hadden van tevoren het plan gevat om onder meer cocaïne weg te nemen. Na het gebeuren zat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto. [medeverdachte 2] heeft de drugs aan verdachte getoond. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de cocaïne zich in de machtssfeer van verdachte bevond en dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden.