Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat verdachte, gelet op de door hem afgelegde verklaringen en de verklaringen van getuigen, vol opzet op de dood heeft gehad en dat het aan het ingrijpen van de getuigen te danken is dat dit gevolg niet is ingetreden, zodat de primair onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Ook het onder 2 ten laste gelegde kan, met uitzondering van de vernieling van de stoel, worden bewezen. De officier van justitie heeft daarnaast veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft betoogd dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen, gelet op de lezing van aangever [slachtoffer 2] , die past bij het opgelopen letsel en dat de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] in het bierflesje is gelopen niet geloofwaardig is. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie te bewijzen dat sprake is geweest van het medeplegen van vernieling van de auto.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/830103-17 betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair ten laste gelegde. Onder verwijzing naar diverse uitspraken heeft zij aangevoerd dat verdachte geen voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad, nu sprake is van beperkt letsel en niet vastgesteld kan worden dat het letsel potentieel dodelijk is geweest. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot hetgeen in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 is ten laste gelegd heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte een actieve handeling heeft verricht, bestaande uit het steken of snijden, zoals in de tenlastelegging is opgenomen, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Het onder 2 ten laste gelegde feit kan, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen, wel worden bewezen.
Feit 1 in de zaak met parketnummer 18/830103-17
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 7 september 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 5 maart 2017 in een café te Groningen. [slachtoffer 1] was daar ook. Ik ben toen agressief geworden richting [slachtoffer 1] . Ik heb op de beelden van het voorval gezien dat ik haar meerdere malen heb geschopt en dat ik haar meerdere malen met een stoel heb geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2017, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017057675 d.d. 16 maart 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Gisteravond, 5 maart 2017, was ik, [slachtoffer 1] , in een kroeg te Groningen, genaamd [naam bedrijf] . [verdachte] was daar ook. Hij wilde dat ik met hem meeging. Ik wilde niet. Op een gegeven moment voelde ik opeens een hevige pijn aan mijn hoofd omdat [verdachte] mij aan mijn haren door de kroeg naar de buitendeur sleepte. Ik kwam ten val in de kroeg. Ik voelde dat [verdachte] mij aan alle kanten schopte en ik voelde hevige pijn aan mijn hoofd. Ook zag en voelde ik dat hij mij met een voorwerp sloeg. Ik heb nu een enorme bult op mijn voorhoofd en pijn in mijn hele lichaam waaronder ook in mijn benen. Ik heb ook een wond op mijn hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d.
9 maart 2017, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] (aangever feit 2) met betrekking tot dit feit:
Op 5 maart 2017 was ik werkzaam in mijn [naam bedrijf] aan de [straatnaam] . Ik zag dat een man een vrouw op de grond begon te schoppen. Ik zag dat de man maar doorging met trappen. De man pakte op een gegeven moment een stoel en begon met de stoel op de vrouw in te slaan. De man heeft de vrouw meerdere keren geschopt en meerdere keren met een stoel geslagen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 maart 2017, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 5 maart 2017 bevond ik mij in [naam bedrijf] te Groningen. Er was een man die op een hele agressieve manier een vrouw naar buiten wilde werken. Ik zag dat de vrouw op de grond terecht kwam voor de klapdeur waar ik net gezeten had. Ik zag dat de man haar ongenadig begon te schoppen met verschrikkelijke uithalen. Hij trapte haar op haar hoofd. Dit deed hij meerdere malen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 maart 2017, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik was op 5 maart 2017 in [naam bedrijf] te Groningen. Ik zag dat een vrouw op de grond lag en dat het de man niet lukte om haar naar buiten te krijgen. Ik zag dat de man vervolgens de vrouw begon te schoppen en op haar hoofd ging staan. Ik zag alleen maar die voet van hem trappen en schoppen. Ik zag dat de man bleef doorgaan. Hij heeft haar erg vaak geschopt. Hij bleef schoppen en schoppen doe je vlug. Hij schopte haar ook met de hak naar beneden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2017, opgenomen op pagina 88 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als bevindingen van verbalisant:
Op de door mij bekeken camerabeelden van [naam bedrijf] en screenshots van 5 maart 2017 heb ik het volgende waargenomen:
• [verdachte] trekt met veel kracht aan het haar van [slachtoffer 1] waardoor [slachtoffer 1]
uit balans raakt;
• [verdachte] duwt [slachtoffer 1] op de grond;
• [verdachte] stapt naar achteren en haalt zijn rechterbeen naar achteren;
• [verdachte] trapt in de richting van [slachtoffer 1] ;
• [verdachte] haalt zijn been omhoog boven het lichaam van [slachtoffer 1] en maakt
een trappende/stampende beweging;
• [verdachte] haalt wederom zijn been omhoog boven het lichaam van [slachtoffer 1]
en maakt een trappende/stampende beweging;
• [verdachte] trapt/stampt nogmaals [slachtoffer 1] ;
• [verdachte] trapt/stampt nogmaals [slachtoffer 1] ;
• [verdachte] heeft een stoel boven zijn hoofd;
• [verdachte] slaat [slachtoffer 1] met de stoel;
• [verdachte] slaat [slachtoffer 1] nogmaals met de stoel;
• [verdachte] slaat [slachtoffer 1] nogmaals met de stoel.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt, op haar hoofd is gaan staan en voorts met een stoel op haar hoofd of lichaam heeft geslagen, terwijl aangeefster zich op de grond bevond. Diverse trappen heeft verdachte hierbij met zijn hak uitgevoerd. Aldus is sprake geweest van een explosie van geweld richting aangeefster.
Ten aanzien van de vraag of bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood, overweegt de rechtbank dat zij -anders dan de officier van justitie heeft betoogd- niet bewezen acht dat verdachte hierop zogenoemd "vol" opzet had. Daarom moet worden beoordeeld of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood van aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd en het daarop gaan staan, verricht op de wijze waarop verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in het onderhavige geval het lichamelijke letsel relatief beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, te weten het meermalen met geschoeide voet en met de hak van de voet met kracht tegen en op het hoofd en het lichaam schoppen van het zich op de grond bevindende slachtoffer, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 in de zaak met parketnummer 18/830103-17
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 september 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 maart 2017, opgenomen op pagina 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017057675 d.d. 16 maart 2017, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 maart 2017, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] .
Feit 1 in de zaak met parketnummer 18/830304-17:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde, nu zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte, zoals hem is ten laste gelegd, aangever met het kapot geslagen flesje heeft gestoken of gesneden en aldus het opzet heeft gehad hem op deze wijze te mishandelen. De rechtbank overweegt daarbij dat de verklaring van aangever en die van verdachte hieromtrent tegenstrijdig zijn en andere verklaringen over de wijze van mishandelen in het dossier ontbreken.
Feit 2 in de zaak met parketnummer 18/830304-17:
De rechtbank overweegt dat zij niet bewezen acht dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, nu uit het dossier niet volgt welke handelingen door de ander zouden zijn verricht. Verdachte heeft bovendien verklaard de handelingen alleen te hebben verricht.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 september 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 26 december 2016, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016362979 d.d. 15 augustus 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 26 december 2016, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant [naam].