ECLI:NL:RBNNE:2017:3696

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
18/830103-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en vernieling in café te Groningen

Op 21 september 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en vernieling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 maart 2017 in een café in Groningen, waar de verdachte de aangeefster, [slachtoffer 1], meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en met een stoel heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, gezien de wijze van geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast was er een vordering na voorwaardelijke veroordeling van een eerdere straf. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsvorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], behandeld, waarbij de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk werd toegewezen en die van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830103-17
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/830304-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/116579-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 september 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

In de zaak met parketnummer 18/830103-17 is aan verdachte, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 maart 2017 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet,
-in een café gelegen aldaar aan de [straatnaam] die [slachtoffer 1] aan haar haren
naar de uitgang van het café heeft gesleept en/of
-die [slachtoffer 1] (terwijl ze op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, met
geschoeide voet en/of met kracht tegen het hoofd en/of elders tegen het
lichaam heeft geschopt en/of
-meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet en/of met kracht op het
hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestampt en/of gestaan en/of
-meermalen een stoel op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van
die [slachtoffer 1] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen
dat,
hij op of omstreeks 5 maart 2017 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]
), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-in een café gelegen aldaar aan de [straatnaam] die [slachtoffer 1] aan haar haren
naar de uitgang van het café heeft gesleept en/of
-die [slachtoffer 1] (terwijl ze op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, met
geschoeide voet en/of met kracht tegen het hoofd en/of elders tegen het
lichaam heeft geschopt en/of
-meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet en/of met kracht op het
hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestampt en/of gestaan en/of
-meermalen een stoel op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die
[slachtoffer 1] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 maart 2017 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk
een vensterbank en/of een stoel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
En in de zaak met parketnummer 18/830304-17 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Groningen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een kapot geslagen flesje
althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst te steken en/of te
snijden;
2.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk
een personenauto van het merk Renault Megane, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te
weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat verdachte, gelet op de door hem afgelegde verklaringen en de verklaringen van getuigen, vol opzet op de dood heeft gehad en dat het aan het ingrijpen van de getuigen te danken is dat dit gevolg niet is ingetreden, zodat de primair onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Ook het onder 2 ten laste gelegde kan, met uitzondering van de vernieling van de stoel, worden bewezen. De officier van justitie heeft daarnaast veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft betoogd dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen, gelet op de lezing van aangever [slachtoffer 2] , die past bij het opgelopen letsel en dat de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] in het bierflesje is gelopen niet geloofwaardig is. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie te bewijzen dat sprake is geweest van het medeplegen van vernieling van de auto.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/830103-17 betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair ten laste gelegde. Onder verwijzing naar diverse uitspraken heeft zij aangevoerd dat verdachte geen voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad, nu sprake is van beperkt letsel en niet vastgesteld kan worden dat het letsel potentieel dodelijk is geweest. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot hetgeen in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 is ten laste gelegd heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte een actieve handeling heeft verricht, bestaande uit het steken of snijden, zoals in de tenlastelegging is opgenomen, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Het onder 2 ten laste gelegde feit kan, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen, wel worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1 in de zaak met parketnummer 18/830103-17
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 7 september 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 5 maart 2017 in een café te Groningen. [slachtoffer 1] was daar ook. Ik ben toen agressief geworden richting [slachtoffer 1] . Ik heb op de beelden van het voorval gezien dat ik haar meerdere malen heb geschopt en dat ik haar meerdere malen met een stoel heb geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2017, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017057675 d.d. 16 maart 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Gisteravond, 5 maart 2017, was ik, [slachtoffer 1] , in een kroeg te Groningen, genaamd [naam bedrijf] . [verdachte] was daar ook. Hij wilde dat ik met hem meeging. Ik wilde niet. Op een gegeven moment voelde ik opeens een hevige pijn aan mijn hoofd omdat [verdachte] mij aan mijn haren door de kroeg naar de buitendeur sleepte. Ik kwam ten val in de kroeg. Ik voelde dat [verdachte] mij aan alle kanten schopte en ik voelde hevige pijn aan mijn hoofd. Ook zag en voelde ik dat hij mij met een voorwerp sloeg. Ik heb nu een enorme bult op mijn voorhoofd en pijn in mijn hele lichaam waaronder ook in mijn benen. Ik heb ook een wond op mijn hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d.
9 maart 2017, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] (aangever feit 2) met betrekking tot dit feit:
Op 5 maart 2017 was ik werkzaam in mijn [naam bedrijf] aan de [straatnaam] . Ik zag dat een man een vrouw op de grond begon te schoppen. Ik zag dat de man maar doorging met trappen. De man pakte op een gegeven moment een stoel en begon met de stoel op de vrouw in te slaan. De man heeft de vrouw meerdere keren geschopt en meerdere keren met een stoel geslagen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 maart 2017, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 5 maart 2017 bevond ik mij in [naam bedrijf] te Groningen. Er was een man die op een hele agressieve manier een vrouw naar buiten wilde werken. Ik zag dat de vrouw op de grond terecht kwam voor de klapdeur waar ik net gezeten had. Ik zag dat de man haar ongenadig begon te schoppen met verschrikkelijke uithalen. Hij trapte haar op haar hoofd. Dit deed hij meerdere malen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 maart 2017, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik was op 5 maart 2017 in [naam bedrijf] te Groningen. Ik zag dat een vrouw op de grond lag en dat het de man niet lukte om haar naar buiten te krijgen. Ik zag dat de man vervolgens de vrouw begon te schoppen en op haar hoofd ging staan. Ik zag alleen maar die voet van hem trappen en schoppen. Ik zag dat de man bleef doorgaan. Hij heeft haar erg vaak geschopt. Hij bleef schoppen en schoppen doe je vlug. Hij schopte haar ook met de hak naar beneden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2017, opgenomen op pagina 88 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als bevindingen van verbalisant:
Op de door mij bekeken camerabeelden van [naam bedrijf] en screenshots van 5 maart 2017 heb ik het volgende waargenomen:
• [verdachte] trekt met veel kracht aan het haar van [slachtoffer 1] waardoor [slachtoffer 1]
uit balans raakt;
• [verdachte] duwt [slachtoffer 1] op de grond;
• [verdachte] stapt naar achteren en haalt zijn rechterbeen naar achteren;
• [verdachte] trapt in de richting van [slachtoffer 1] ;
• [verdachte] haalt zijn been omhoog boven het lichaam van [slachtoffer 1] en maakt
een trappende/stampende beweging;
• [verdachte] haalt wederom zijn been omhoog boven het lichaam van [slachtoffer 1]
en maakt een trappende/stampende beweging;
• [verdachte] trapt/stampt nogmaals [slachtoffer 1] ;
• [verdachte] trapt/stampt nogmaals [slachtoffer 1] ;
• [verdachte] heeft een stoel boven zijn hoofd;
• [verdachte] slaat [slachtoffer 1] met de stoel;
• [verdachte] slaat [slachtoffer 1] nogmaals met de stoel;
• [verdachte] slaat [slachtoffer 1] nogmaals met de stoel.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt, op haar hoofd is gaan staan en voorts met een stoel op haar hoofd of lichaam heeft geslagen, terwijl aangeefster zich op de grond bevond. Diverse trappen heeft verdachte hierbij met zijn hak uitgevoerd. Aldus is sprake geweest van een explosie van geweld richting aangeefster.
Ten aanzien van de vraag of bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood, overweegt de rechtbank dat zij -anders dan de officier van justitie heeft betoogd- niet bewezen acht dat verdachte hierop zogenoemd "vol" opzet had. Daarom moet worden beoordeeld of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood van aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd en het daarop gaan staan, verricht op de wijze waarop verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in het onderhavige geval het lichamelijke letsel relatief beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, te weten het meermalen met geschoeide voet en met de hak van de voet met kracht tegen en op het hoofd en het lichaam schoppen van het zich op de grond bevindende slachtoffer, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 in de zaak met parketnummer 18/830103-17
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 september 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 maart 2017, opgenomen op pagina 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017057675 d.d. 16 maart 2017, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 maart 2017, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] .
Feit 1 in de zaak met parketnummer 18/830304-17:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde, nu zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte, zoals hem is ten laste gelegd, aangever met het kapot geslagen flesje heeft gestoken of gesneden en aldus het opzet heeft gehad hem op deze wijze te mishandelen. De rechtbank overweegt daarbij dat de verklaring van aangever en die van verdachte hieromtrent tegenstrijdig zijn en andere verklaringen over de wijze van mishandelen in het dossier ontbreken.
Feit 2 in de zaak met parketnummer 18/830304-17:
De rechtbank overweegt dat zij niet bewezen acht dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, nu uit het dossier niet volgt welke handelingen door de ander zouden zijn verricht. Verdachte heeft bovendien verklaard de handelingen alleen te hebben verricht.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 september 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 26 december 2016, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016362979 d.d. 15 augustus 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 26 december 2016, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant [naam].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair en 2 en het in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/830103-17
1. primair
hij op 5 maart 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet,
- in een café gelegen aldaar aan de [straatnaam] die [slachtoffer 1] , terwijl ze op de grond lag, meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd en elders tegen het
lichaam heeft geschopt en
- met geschoeide voet en met kracht op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestaan en
- meermalen een stoel tegen het hoofd of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 5 maart 2017 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een vensterbank, toebehorende aan [naam bedrijf] , heeft vernield.
en in de zaak met parketnummer 18/830304-17
2.
hij op 26 december 2016 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto van het merk Renault Megane, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/830103-17:
1. primair: Poging tot doodslag;
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
en in de zaak met parketnummer 18/830304-17:
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair en 2 en het in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat zij tot een andere kwalificatie van het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 ten laste gelegde komt en zij van mening is dat de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zwaarder moet wegen. De raadsvrouw heeft om die redenen bepleit dat moet worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis en waarbij aan het voorwaardelijke gedeelte de door de reclassering geadviseerde voorwaarden kunnen worden gekoppeld. Eventueel zou daarnaast een forse taakstraf kunnen worden opgelegd, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een vrouw met wie hij een relatie onderhield. In een café heeft hij het slachtoffer dat niet met hem wilde meegaan onder meer diverse malen tegen het hoofd geschopt en met een stoel geslagen. Meerdere personen waren hier op korte afstand getuige van. Het is aan het ingrijpen van de getuigen te danken geweest dat verdachte het door hem uitgeoefende geweld heeft gestaakt. Bij deze geweldsuitbarsting is daarnaast een vensterbank van het café gesneuveld. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar veel pijn en overlast bezorgd. Ook het gevoel van veiligheid van de personen die van de feiten getuige waren, is door verdachtes handelen aangetast. Enige maanden eerder heeft verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan een beschadiging van een voertuig, waardoor hij de eigenaar overlast heeft bezorgd.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder voor strafbare feiten, waaronder geweldsfeiten gericht tegen hetzelfde slachtoffer, onherroepelijk is veroordeeld.
Uit het over verdachte opgemaakte rapport van de psycholoog L.R. Sutorius d.d. 11 juni 2017 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een stoornis in cannabisgebruik en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een (lichte) verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten zoals ten laste gelegd onder parketnummer 18/830103-17 en dit beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Indien verdachte contact met aangeefster blijft houden en niet behandeld wordt voor zijn agressieproblematiek is het recidiverisico volgens de psycholoog sterk verhoogd. Geadviseerd wordt om bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde te stellen dat verdachte aangemeld wordt voor een ambulante behandeling bij een instelling voor forensische psychiatrie en zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. Behandeling zou zich met name moeten richten op emotieregulatie- en impulscontroletechnieken en het aanleren van alternatieve copingvaardigheden. Daarnaast worden een meldplicht en een contact- en locatieverbod met aangeefster geadviseerd.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport worden twijfels geuit over de haalbaarheid van een ambulante behandeling. Indien de rechtbank niettemin wil overgaan tot afdoening van de zaak zonder nader psychiatrisch onderzoek te laten verrichten, worden de volgende voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd: een meldplicht, een ambulante behandeling voor zijn agressieregulatieproblematiek, een drugs- en alcoholverbod, de inspanningsverplichting geschikte dagbesteding te vinden en een contactverbod met aangeefster.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de psycholoog omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte verminderd kan worden toegerekend. Hoewel voornoemde psycholoog alleen heeft gerapporteerd in de zaak met parketnummer 18/830103-17 acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten gezien de aard van de geconstateerde stoornissen en het feit dat de bewezen verklaarde feiten relatief kort na elkaar zijn gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat met name de ernst van het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair bewezenverklaarde feit de oplegging van een forse gevangenisstraf rechtvaardigt. Een andere strafduur en strafmodaliteit doet namelijk geen recht aan de ernst van het feit. Anderzijds heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat de rechtbank komt tot een beperktere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank het met name belangrijk dat verdachte een behandeling zal ondergaan en dat hij geen contact met het slachtoffer meer zal hebben. Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 ten laste gelegde heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij heeft een bedrag van € 410,-- (€ 25,-- aan telefoonkosten en
€ 385,-- aan kosten bestaande uit het eigen risico van de zorgverzekering) ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.000,-- ter vergoeding van immateriële schade gevorderd, te vermeerderden met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, tot een bedrag van € 400,-- ter vergoeding van immateriële schade door feit 1 en een bedrag van € 1.635,-- ter vergoeding van materiële schade door de feiten 1 en 2 (€ 35,-- voor het shirt en € 1.600,-- voor schade aan het voertuig), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden toegewezen. Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de immateriële schade ten gevolge van feit 1 tot een bedrag van € 200,-- kan worden toegewezen en de materiële schade voor feit 2 tot een bedrag van € 600,-- voor schade aan de auto en € 35,-- voor het shirt. De officier van justitie heeft tevens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van de toe te wijzen bedragen gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering voor vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,--. De materiële schadevergoeding kan voor een bedrag van € 385,-- worden toegewezen. Dat voor een bedrag van € 25,-- is gebeld, acht de raadsvrouw niet waarschijnlijk en onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] dient het immateriële gedeelte bij veroordeling substantieel gematigd te worden en kan de materiële schade enkel tot een bedrag van € 50,-- voor de beschadiging aan de auto worden toegewezen, nu [slachtoffer 2] ter terechtzitting heeft verklaard dat dat de waarde van het voertuig in de huidige staat is.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de namens [slachtoffer 1] ingediende vordering overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade, bestaande uit kosten met betrekking tot het eigen risico van de zorgverzekering, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom tot een bedrag van € 385,-- worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2017.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade bestaande uit telefoonkosten heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade, die namens verdachte wordt betwist, te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 1.500,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering tot immateriële schadevergoeding afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] ingediende vordering tot schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht één van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, te weten het in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 ten laste, niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de schade ten gevolge van het in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 2 overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 21 juli 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 22 augustus 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 21 juli 2016 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair en 2 en het in de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, Canadalaan 1 te Groningen;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen voor zijn agressieregulatieproblematiek bij Polikliniek Forensische Psychiatrie, AFPN van GGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van harddrugs en alcohol, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal inspannen om dagbesteding te vinden voor minimaal vier dagdelen per week, welke dagbesteding door de reclassering als geschikt bevonden dient te worden;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
In de zaak met parketnummer 18/830103-17 onder 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.885,--(zegge: éénduizend achthonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2017.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de overige gevorderde immateriële schade wordt afgewezen
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.885,-- (zegge: éénduizend achthonderdvijfentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 28 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 385,-- aan materiële schade en
€ 1.500,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2017.
In de zaak met parketnummer 18/830304-17 onder 1 en 2 :
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/116579-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de taakstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen d.d. 21 juli 2016, te weten: 50 uren taakstraf, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 september 2017.