ECLI:NL:RBNNE:2017:3969

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
C/17/147020 / HA ZA 16-37
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en ontbonden huwelijksgemeenschap na overlijden van erflater met geschil over echtscheiding en gebruiksvergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de heer [A], die op 5 oktober 2013 is overleden. De betrokken partijen zijn de kinderen en erfgenamen van de erflater, [W], [X], [Y] en [Z]. De rechtbank moet zich buigen over de vraag of erflater en [Y] daadwerkelijk gescheiden waren op het moment van overlijden, aangezien erflater in 1990 met [Y] was gehuwd, maar in 2001 een echtscheiding was uitgesproken. De kinderen van de erflater, [W] en [X], stellen dat het testament van de erflater, waarin [Y] vruchtgebruik is toegekend, niet meer geldig is omdat het huwelijk door de echtscheiding was ontbonden. [Y] en [Z] betwisten dit en stellen dat het huwelijk pas door het overlijden van de erflater is ontbonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 6 april 2001 is ingeschreven, wat betekent dat de beschikkingen in het testament van de erflater ten gunste van [Y] zijn vervallen. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap en de ontbonden huwelijksgemeenschap bevolen, waarbij de notaris mr. H.Ph. Breuker is aangewezen om de verdeling te begeleiden. Tevens is er een gebruiksvergoeding vastgesteld die [Y] aan de andere erfgenamen moet betalen voor het gebruik van de woning. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: C/17/147020 / HA ZA 16-37
Vonnis van 18 oktober 2017
in de zaak van

1.[W] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[X],
wonende te [plaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. W.S. Santema te Drachten,
tegen

1.[Y] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[Z],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [W] , [X] , [Y] en [Z] worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie
- de akte van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie
- de akte van dupliek in reconventie
- de door mr. Santema op 23 mei 2017 met het oog op de zitting van 6 juni 2017 ingezonden stukken
- het proces-verbaal van het op de zitting van 6 juni 2017 gehouden pleidooi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 oktober 2013 overleed de heer [A] , geboren te [geboorteplaats- en datum]
, laatst gewoond hebbende aan de [adresgegevens] , hierna te noemen erflater.
2.2.
[W] , [X] en [Z] zijn de kinderen en erfgenamen van erflater. [Z] is tevens de dochter van [Y] .
2.3.
Erflater huwde op 29 november 1990 met [Y] . Op 30 november 1990 heeft erflater ten gunste van [Y] een zogenoemd vruchtgebruik testament laten opmaken. Hierin zijn onder meer, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
"(…)
B. Voor het geval ik overlijd met achterlating van één of meer afstammelingen,legateer ikaan mijn echtgenote, mevrouw [B] :
1. de eigendom van al mijn onroerende en roerende zaken die zij zal verkiezen, onder de verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van de waarde daarvan. (…) De in te brengen waarde is eerst opeisbaar bij het einde van het hierna onder 2. gelegateerde vruchtgebruik;
2. het vruchtgebruik van mijn gehele nalatenschap waaronder mede begrepen de - ingevolge het hiervoor sub B.1. gemaakte legaat - in te brengen waarde.
Ik maak deze sub 1. en 2. gemelde beschikkingen mede in verband met de op mij rustende verzorgingsverplichting jegens mijn echtgenote.
(…)"
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank te Leeuwarden van 3 januari 2001 is in een door erflater aanhangig gemaakte procedure strekkende tot echtscheiding - in welke procedure [Y] niet is verschenen - tussen hem en [Y] de echtscheiding uitgesproken. Hierna zijn erflater en [Y] feitelijk niet uit elkaar gegaan. Zij hebben tot het overlijden van erflater samengeleefd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[W] en [X] vorderen van de rechtbank om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. De verdeling van de gemeenschappen te bevelen, met benoeming van een notaris ten overstaan van wie partijen de gemeenschappen dienen te verdelen en de wijze van verdeling vast te stellen op de hieronder nrs. 2 t/m aangegeven wijze.
Verkoop/verdeling woning
2. Omtrent de verkoop of verdeling van de woning te bepalen dat:
a. De door uw rechtbank te benoemen boedelnotaris de bevoegdheid zal hebben om de hieronder sub b bedoelde verdeelwaarde bindend te laten vaststellen door een taxateur en tevens de bevoegdheid zal hebben een makelaar in te schakelen zoals onder sub c omschreven.
b. Gedaagde sub 1 tot 2 maanden na uw vonnis het recht heeft de woning aan de [adresgegevens] aan zich te laten toedelen tegen een door een taxateur vast te stellen waarde, onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening over te nemen dan wel voor haar rekening te houden en deze te voldoen als haar eigen schuld of althans de overige deelgenoten daarvoor te vrijwaren.
c. Indien gedaagde sub 1 de sub b genoemde termijn laat verlopen dan wel eerder kenbaar maakt dat zij de woning niet aan zich wil laten toedelen, de woning te koop gesteld zal worden, onder aanwijzing van een makelaar die als verkopend makelaar zal optreden.
3. Gedaagde sub 1 te veroordelen tot:
a. afgifte van de boedeladministratie aan de boedelnotaris en alsmede tot het verstrekken van alle door de notaris ten behoeve van de verdeling gevraagde en benodigde gegevens;
b. het verlenen van medewerking aan het laten taxeren van de roerende en onroerende zaken van de nalatenschap;
c. het verlenen van medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, in ieder geval doch niet uitsluitend bestaande uit het tot stand brengen van een behoorlijke presentatie van de woning aan het publiek, het geven van rondleidingen aan belangstellenden door de makelaar, het verrichten van dagelijks onderhoud aan de woning en het presentabel houden van de woning;
d. het ontruimen en bezemschoon opleveren van de woning, indien deze is verkocht uiterlijk een week voor de overeengekomen eigendomsoverdracht.
alles onder 4 a t/m d op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat zij daartoe in gebreke blijft na betekening van Uw vonnis.
Gebruiksvergoeding
4. Gedaagde sub 1 vanaf (datum overlijden) te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding aan de andere deelgenoten (eisers en gedaagde sub 2) tot het moment dat hetzij de woning aan haar in eigendom wordt overgedragen dan wel de woning metterwoon door haar verlaten wordt. De hoogte van deze gebruiksvergoeding zal door de boedelnotaris bindend worden vastgesteld op basis van de taxatiewaarde zoals hiervoor bedoeld onder 2a, overeenkomstig de arresten van de Hoge Raad van 22 december 2000 (NJ 2001/59) en Hof Den Bosch van 6 juni 2006 (LJN AZ3483).
Onzijdig persoon/dwangvertegenwoordiger
5. Een onzijdige persoon te benoemen ex artikel 3:181 BW jo 677 lid 1 en 2 Rv ten behoeve van gedaagden voor het geval dat zij niet meewerken aan de verdelingen daarbij te bepalen dat deze onzijdige persoon de bevoegdheid heeft om rechtshandelingen te verrichten zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW (en in dat kader tevens als dwangvertegenwoordiger dient te worden beschouwd).
Kosten boedelafwikkeling
6. Te bepalen dat:
a. de kosten van de onzijdig persoon/dwangvertegenwoordiger uitsluitend voor rekening komen van degene namens wie de onzijdig persoon handelt, alsmede diens loon en/of de wijze van vaststelling daarvan te bepalen;
b. de boedelnotaris de bevoegdheid zal hebben om de kosten van de afwikkeling van de gemeenschappen (waaronder de notariskosten, taxatiekosten makelaarskosten en kosten onzijdig persoon) alsmede de gebruiksvergoeding te voldoen uit de opbrengsten van de verkoop van de woning.
7. Gedaagde sub 1 te veroordelen in de proceskosten.
3.1.1.
[W] en [X] stellen te willen overgaan tot verdeling van de nalatenschap van erflater en in verband daarmee ook tot verdeling van het tot op heden onverdeeld gelaten, door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en [Y] . Zij zijn er evenwel niet in geslaagd in onderling overleg met [Y] (en [Z] ) tot verdeling te geraken, omdat [Y] daaraan niet meewerkt en daartoe ook niet de benodigde informatie verschaft. Zij wijzen er daarbij op dat [Y] ten onrechte meent dat zij aanspraak kan maken op het door erflater bij testament aan haar gelegateerde vruchtgebruik, aangezien ten tijde van het overlijden van erflater tussen haar en erflater geen sprake meer was van een huwelijk, zodat op grond van artikel 4:52 BW het testament is komen te vervallen. Ter onderbouwing hiervan hebben zij de echtscheidingsbeschikking van 3 januari 2001 overgelegd waarbij tussen erflater en [Y] de echtscheiding is uitgesproken (productie 2 bij dagvaarding). Ook hebben zij een brief van de gemeente Achtkarspelen van 3 juni 2016 overgelegd, inhoudende - zakelijk weergegeven - dat de echtscheiding op vrijdag 6 april 2001 is ingeschreven door een ervaren medewerker en voorts dat de hierop betrekking hebbende brondocumenten inmiddels zijn vernietigd. Verder wordt in die brief gemeld dat [Y] sinds 1990 onafgebroken hetzelfde woonadres heeft gehad volgens de GBA (productie 1 bij repliek).
3.1.2.
[W] en [X] stellen zich uit pragmatische overwegingen op het standpunt dat de banktegoeden bij helfte moeten worden gedeeld. Zij hebben opgemerkt geen belangstelling te hebben voor toedeling van roerende zaken en inboedel en af te zien van een verrekening van de waarde daarvan. Met name verlangen zij verdeling van de tot de onverdeeldheid behorende woning aan de [adresgegevens] .
3.2.
[Y] en [Z] betwisten de vorderingen. Zij stellen daartoe dat ontbinding van het huwelijk pas heeft plaatsgevonden door het overlijden van erflater en niet al in 2001, door echtscheiding. De echtscheidingsbeschikking is namelijk, aldus [Y] en [Z] , niet in kracht van gewijsde gegaan, nu [Y] indertijd niet in de procedure is verschenen en de echtscheidingsbeschikking niet in persoon aan haar is betekend, terwijl deze evenmin is gepubliceerd. Verder heeft [Y] ook het inleidende verzoekschrift niet gezien en heeft zij geen akte van berusting getekend. De echtscheidingsbeschikking had om die reden dan ook niet ingeschreven behoren te worden. [Y] en [Z] lichten toe dat er zich in en rond het jaar 2001 in het gezin van [Y] en erflater buitengewoon nare dingen hebben voorgedaan met een dochter die ertoe hebben geleid dat [Y] voor korte tijd uit huis is geweest, in welke periode zij wel ingeschreven is blijven staan op het adres aan de [adresgegevens] . In die tijd is er ook een echtscheidingsprocedure geweest, waarin [Y] niet is verschenen, omdat zij er niet van wist. [Y] en [Z] wijzen erop dat de verblijfplaats van [Y] toen wel bekend was, zodat de beschikking, omdat deze niet in persoon is betekend, in ieder geval gepubliceerd had moeten worden in de Staatscourant. Dit laatste is evenwel volgens [Y] en [Z] niet geschied. In april 2001 zijn [Y] en erflater weer gaan samenwonen en zij heeft altijd gemeend dat ze nog was gehuwd.
3.2.1.
[Y] en [Z] wijzen erop dat volgens de kennisgeving d.d. 8 mei 2001 van de gemeente Achtkarspelen, betreffende de inschrijving van de beschikking op 6 april 2001 (productie 1 bij antwoord) een andere beschikking is ingeschreven dan de echtscheidingsbeschikking van 3 januari 2001, nu daarin 3 februari 2001 als datum van de beschikking wordt vermeld.
[Y] en [Z] merken op dat erflater zelf ook steeds heeft gemeend dat geen echtscheiding heeft plaatsgevonden.
3.2.2.
Afgezien van het voorgaande moet naar de mening van [Y] en [Z] het testament aldus worden gelezen dat dit door erflater is opgemaakt voor [Y] en niet voor [Y] die zijn echtgenote is. Gelet hierop en op de omstandigheid dat erflater op het moment dat het testament werd opgemaakt nog geen rekening heeft kunnen houden met artikel 4:52 BW, dat toen nog niet in werking was getreden, moet er volgens [Y] en [Z] van worden uitgegaan dat, ook indien wordt aangenomen dat het huwelijk reeds in 2001 door echtscheiding was ontbonden, genoemd artikel niet van toepassing is.
3.2.3.
Met betrekking tot de gevorderde gebruiksvergoeding stellen [Y] en [Z] zich op het standpunt dat naar redelijkheid en billijkheid geen gebruiksvergoeding verschuldigd is, althans dat die vergoeding dient te worden gematigd in verband met het feit dat [Y] vanaf de datum van overlijden van erflater de lasten van de woning heeft voldaan.
3.3.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht zal de rechtbank hierna weergeven en bespreken bij de beoordeling, voor zover ter zake dienend.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[Y] vordert voorwaardelijk:
- eisers te veroordelen tot betaling van de lasten van de woning vanaf datum overlijden dan wel datum dagvaarding dan wel datum vonnis.
- eisers te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[W] en [X] hebben verweer gevoerd.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de kennisgeving van de gemeente Achtkarspelen van 8 mei 2001, bezien in samenhang met de beschikking van 3 januari 2001, op zich een redelijke mate van zekerheid dat het huwelijk van [Y] en erflater op 6 april 2001 is ontbonden door inschrijving van genoemde beschikking. Dat in de kennisgeving als datum van de beschikking 3 februari 2001 in plaats van 3 januari 2001 wordt genoemd, acht de rechtbank een kennelijke schrijffout die aan genoemd oordeel niet kan afdoen. De rechtbank betrekt hierbij dat in de kennisgeving de namen van [Y] en erflater worden genoemd, zoals die ook zijn vermeld in de echtscheidingsbeschikking. Aldus leveren genoemde stukken voldoende bewijs op dat het huwelijk van [Y] en erflater op 6 april 2001 is ontbonden, zulks behoudens tegenbewijs.
5.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [Y] en [Z] hun stelling dat de beschikking van 3 januari 2001 op onjuiste gronden is inschreven, onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [Y] en [Z] de inhoud van de brief van de gemeente Achtkarspelen van 3 juni 2016 niet hebben weersproken, in het bijzonder niet de passage dat - gelet op de ervaring van de betrokken medewerker - ervan uitgegaan kan worden dat de stukken zorgvuldig gecontroleerd zijn, alvorens tot inschrijving is overgegaan. Gelet hierop dient naar het oordeel van de rechtbank in beginsel van een geldige inschrijving te worden uitgegaan. De enkele ontkenning door [Y] en [Z] dat er een betekening in persoon, een publicatie in de Staatscourant, dan wel berusting heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande onvoldoende om dat uitgangspunt te ontkrachten.
5.1.2.
Dergelijk tegenbewijs kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden geput uit de gestelde omstandigheid, voor zover juist, dat erflater en [Y] hebben gemeend dat zij (ook na 6 april 2001) nog waren gehuwd en dat zij zich als gehuwden hebben gedragen. Het door [Y] en [Z] gedane bewijsaanbod - dat erop is toegespitst te bewijzen dat erflater en [Y] ook na 6 april 2001 hebben samengeleefd als waren zij gehuwd en dat zij ook daadwerkelijk hebben gemeend dat zij waren gehuwd - acht de rechtbank dan ook niet ter zake dienend. Daarmee is het bewijsaanbod van [Y] en [Z] te mager om hen toe te laten tot het leveren van tegenbewijs als bedoeld.
5.2.
Op grond van het bovenstaande heeft tussen partijen te gelden dat het huwelijk van [Y] en erflater op 6 april 2001 is ontbonden door echtscheiding.
5.3.
Artikel 4:52 BW bepaalt:
"Een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip van het maken van de uiterste wil gehuwd was of reeds trouwbeloftes gewisseld had, vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding of scheiding van tafel en bed, tenzij uit de uiterste wil zelf het tegendeel is af te leiden."
5.3.1.
Dit wetsartikel is in werking getreden op 1 januari 2003 en heeft krachtens overgangswetgeving onmiddellijke werking. Het gaat hier om een codificatie van op 1 januari 2003 reeds geruime tijd bestaande jurisprudentie. Gelet op dit wetsartikel komt het aan op de vraag of uit het testament zelf is af te leiden dat de daarin ten gunste van [Y] gemaakte beschikkingen niet zijn vervallen door de nadien ingetreden echtscheiding.
5.3.2.
Ten deze zij overwogen dat in het testament niet wordt vermeld dat de daarin ten gunste van [Y] opgenomen beschikkingen blijven gelden, ook indien of zij op het moment van overlijden van erflater niet meer zijn echtgenote mocht zijn. Daartegenover wordt in het testament vermeld dat erflater de beschikkingen inzake de legaten mede maakt in verband met de op hem rustende verzorgingsverplichting jegens zijn echtgenote, hetgeen erop wijst dat het feit dat [Y] de hoedanigheid van echtgenote had een rol heeft gespeeld bij het maken van de beschikkingen. Uit het testament kan dan ook niet worden afgeleid dat de daarin ten voordele van [Y] opgenomen beschikkingen niet zijn vervallen door de echtscheiding, conform de hoofdregel van artikel 4:52 BW.
5.4.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de in het testament van erflater ten gunste van [Y] opgenomen beschikkingen zijn vervallen.
in conventie
5.5.
Nu de door erflater in zijn testament ten gunste van [Y] gemaakte beschikkingen op het moment van de echtscheiding waren vervallen, is [Y] geen vruchtgebruikster geworden van zijn nalatenschap. Dit brengt mee dat elk der erfgenamen aanspraak kan maken op verdeling van de nalatenschap en in verband daarmee ook op verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en [Y] , zoals [W] en [X] thans hebben gedaan.
5.6.
Tegen de vorderingen sub 1, 2, 3, 5 en 6 is door [Y] en [Z] inhoudelijk geen verweer gevoerd, zodat deze in beginsel toewijsbaar zijn.
5.6.1.
De rechtbank vindt aanleiding om met betrekking tot de te verdelen banktegoeden (die [Y] na het overlijden van erflater onder zich heeft gehouden) te bepalen dat de notaris het deel daarvan dat toekomt aan de erfgenamen in mindering kan brengen op hetgeen [Y] uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt, zulks voor het geval [Y] afgifte aan de notaris van een bedrag ter hoogte van de aan de erfgenamen toekomende helft van bedoelde banktegoeden achterwege laat.
5.6.2.
In afwijking van hetgeen bij vordering 3 sub b is gevorderd zal de rechtbank [Y] niet veroordelen tot het (ook) verlenen van medewerking aan het laten taxeren van de roerende zaken van de nalatenschap, nu [W] en [X] te kennen hebben gegeven geen belangstelling te hebben voor toedeling van de roerende zaken en inboedel en af te zien van een verrekening van de waarde daarvan (terwijl [Y] en [Z] daarover verder geen standpunt hebben ingenomen). Gelet hierop kunnen naar het oordeel van de rechtbank de roerende zaken zonder verrekening van de waarde daarvan worden toegedeeld aan [Y] , dan wel buiten de verdeling worden gelaten.
5.6.3.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om aan het totaal van de te verbeuren dwangsommen een maximum te verbinden, zoals hieronder in het dictum aangegeven. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis verhoging van dit maximum kan worden gevorderd.
5.6.4.
[Y] en [Z] hebben nog aangevoerd dat [Y] uit eigen vermogen in 2014 een aflossing op de hypothecaire lening(en) heeft gedaan van € 9.936,83. [W] en [X] hebben dit uitdrukkelijk betwist en geopperd dat er na het overlijden van erflater een deel van de hypotheekschuld is afgelost ten gevolge van de uitkering van een levensverzekering. Hierop is vervolgens door [Y] en [Z] niet meer gereageerd. Gelet hierop en nu ter zake geen bewijsstukken zijn overgelegd is er geen aanleiding om er in het kader van de verdeling van uit te gaan dat van een aflossing door [Y] uit eigen vermogen sprake is geweest.
5.7.
Wat betreft de gebruiksvergoeding (het onder 4 gevorderde) geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de erfgenamen als deelgenoten naar redelijkheid en billijkheid jegens [Y] aanspraak kunnen maken op een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [W] en [X] onweersproken hebben aangevoerd dat er sprake is van een zeer lage hypotheekschuld c.q. een behoorlijke overwaarde. Anders dan het Hof Den Bosch nog deed in het door [W] en [X] genoemde arrest van 6 juni 2006 (LJN AZ3483) (waarvan zij voor wat betreft de berekening van de gebruiksvergoeding overeenkomstige toepassing verlangen) acht de rechtbank het in deze tijd niet meer redelijk om uit te gaan van een fictief rendement van 4% per jaar, zijnde het voor de bepaling van vermogensbelasting in Box 3 gehanteerde fictieve rendement en zijnde de destijds geldende wettelijke rente waarbij in genoemd arrest aansluiting is gezocht. Daartoe overweegt de rechtbank dat door wetswijziging thans - en wel sinds 1 januari 2017 - een ander systeem wordt gehanteerd voor de berekening van vermogensbelasting, in het bijzonder vanwege het gegeven dat bij lagere vermogens een rendement van 4% per jaar in de praktijk vrijwel nooit wordt gehaald. Ook is het percentage van de wettelijke rente vanaf medio 2012 neerwaarts bijgesteld. Hierbij aansluiting zoekend stelt de rechtbank het voor de berekening van de gebruiksvergoeding te hanteren percentage schattenderwijs op 2% per jaar. De gebruiksvergoeding dient daarbij te worden berekend over de helft van de overwaarde van de woning (de taxatiewaarde minus de hypotheekschuld), over de periode vanaf de datum van overlijden van erflater tot het moment dat de woning aan [Y] in eigendom wordt overgedragen dan wel door [Y] metterwoon wordt verlaten.
5.7.1.
Wat betreft de door [Y] betaalde, voor verrekening met de gebruiksvergoeding in aanmerking komende lasten gaat de rechtbank ervan uit dat door [Y] en [Z] met "lasten van de woning" zijn bedoeld de na het overlijden van erflater door [Y] betaalde hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten (niet zijnde gebruikerslasten), mede nu [Y] en [Z] daarover verder niet hebben uitgeweid. Nu de woning voor de helft in de nalatenschap van erflater valt, dient naar het oordeel van de rechtbank van hetgeen ter zake van hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten (niet zijnde gebruikerslasten) na het overlijden van erflater door [Y] is betaald in redelijkheid de helft voor rekening van de nalatenschap/de erfgenamen te komen.
[Y] en [Z] hebben niet gesteld om welk bedrag het hier gaat en evenmin gegevens aangereikt aan de hand waarvan dit kan worden berekend. Zij dienen dan ook in het kader van de verdeling aan de notaris alsnog de gegevens te verschaffen die benodigd zijn voor de berekening van de door [Y] na het overlijden van erflater betaalde hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten, zulks opdat de notaris het aan de erfgenamen toe te rekenen deel daarvan in mindering kan brengen op de - eveneens door de notaris te berekenen - gebruiksvergoeding, dit teneinde te bepalen wat feitelijk ter zake van bedoelde gebruiksvergoeding moet worden voldaan.
5.7.2.
De rechtbank vindt aanleiding om te bepalen dat de notaris de gebruiksvergoeding - voor zover op grond van zijn berekening van een recht daarop sprake is - ten laste van hetgeen [Y] uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt dient te brengen, in plaats van [Y] te veroordelen tot betaling van die gebruiksvergoeding (zoals gevorderd), mede nu dit praktisch voorkomt.
5.7.3.
Opgemerkt zij dat indien in deze het verstrekken van de benodigde gegevens achterwege wordt gelaten de notaris de ruimte heeft om bij de vaststelling van hetgeen ter zake van de gebruiksvergoeding feitelijk moet worden betaald de door [Y] voor de erfgenamen betaalde hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten buiten beschouwing te laten.
5.7.4.
Opgemerkt zij voorts dat voor zover - naar de berekening van de notaris - het door de erfgenamen aan [Y] te betalen bedrag in verband met voor de door haar betaalde hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten hoger uitvalt dan de berekende gebruiksvergoeding, dit niet mede de vaststelling van een terugbetalingsverplichting (van het meerdere) van de erfgenamen aan [Y] zal inhouden. Vaststelling van een dergelijke verplichting valt namelijk buiten het domein van de notaris, die ten deze slechts tot taak heeft in het kader van de verdeling vast te stellen hoeveel [Y] ter zake van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning feitelijk is verschuldigd.
Slotsom
5.8.
De vorderingen sub 1, 2, 3, 5 en 6 behoren, aangepast als hiervoor in de rechtsoverwegingen 5.6.1 tot en met 5.6.4. overwogen, te worden toegewezen. De rechtbank zal daartoe de wijze van verdeling van de gemeenschappen bepalen als hierna onder de beslissing nader omschreven.
In plaats van toewijzing van het onder 4 gevorderde zal worden bepaald dat de notaris de door [Y] verschuldigde gebruiksvergoeding, te berekenen met inachtneming van hetgeen daarover in de rechtsoverwegingen 5.7 tot en met 5.7.4. is bepaald, in de verdeling dient te betrekken.
5.8.1.
Als notaris ten overstaan van wie de verdeling van de gemeenschappen heeft plaats te vinden, zal de rechtbank daarbij aanwijzen notaris mr. H.Ph. Breuker te Drachten. Voor het geval [Y] en/of [Z] niet meewerken aan de verdeling, zal de rechtbank als onzijdige persoon aanwijzen advocaat mr. M. Rauwerda te Leeuwarden.
in reconventie
5.9.
De rechtbank acht de - door [W] en [X] betwiste - vordering te vaag om te kunnen worden toegewezen. Zo wordt niet het bedrag genoemd waarvan betaling wordt verlangd, terwijl ook geen stukken zijn overgelegd aan de hand waarvan dit bedrag zou kunnen worden berekend. [Y] en [Z] hebben voorts niet toegelicht waarom één en ander, anders dan op hun weg had gelegen, door hen achterwege is gelaten.
5.9.1.
De vordering strandt op het bovenstaande.
in conventie en in reconventie
De proceskosten
5.10.
De rechtbank vindt aanleiding om ondanks de uitkomst van de procedure de proceskosten aldus te compenseren dat elk der partijen de eigen kosten draagt, gelet op de erfrechtelijke aspecten van de zaak en op de omstandigheid dat partijen deels familie van elkaar zijn.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
6.1.
beveelt de verdeling van de onverdeeldheid bestaande uit de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en [Y] en de nalatenschap van erflater;
6.2.
beveelt partijen tot deze verdeling over te gaan ten overstaan van na te noemen notaris;
6.3.
wijst mr. H.Ph. Breuker, notaris te Drachten, aan als notaris ten overstaan van wie partijen dienen over te gaan tot de verdeling;
6.4.
bepaalt daarbij de wijze van verdeling als volgt:
I - een bedrag ter hoogte van de op de datum van overlijden van erflater aanwezige banktegoeden zal aan [Y] voor de helft worden toegedeeld en aan [W] , [X] en [Z] elk voor 1/6de deel;
II - de notaris kan het bedrag dat ter zake van de verdeling van de banktegoeden toekomt aan de erfgenamen van erflater in mindering brengen op hetgeen [Y] uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt voor zover [Y] dit bedrag niet aan de notaris ter beschikking stelt;
III - indien [Y] binnen 2 maanden na dit vonnis te kennen geeft dit te wensen, zal de woning worden toegedeeld aan [Y] tegen een door een taxateur vast te stellen waarde, onder de verplichting de daarop rustende hypothecaire lening over te nemen dan wel voor haar rekening te houden en deze te voldoen als haar eigen schuld, althans de overige deelgenoten daarvan te vrijwaren;
IV - indien [Y] genoemde termijn van 2 maanden laat verlopen dan wel eerder kenbaar maakt dat zij de woning niet aan zich wil laten toedelen zal de woning te koop worden gesteld, onder aanwijzing van een makelaar die als verkopend makelaar zal optreden;
V - de notaris kan de waarde van de woning bindend laten vaststellen door een taxateur en met het oog op de verkoop van de woning een makelaar inschakelen;
VI - de kosten van de afwikkeling van de gemeenschappen, waaronder de notariskosten, taxatiekosten en makelaarskosten kunnen door de notaris worden voldaan uit de (eventuele) opbrengsten van de verkoop van de woning;
VII - de notaris dient de door [Y] voor het gebruik van de woning te betalen gebruiksvergoeding - voor zover zij ter zake iets is verschuldigd, zulks te berekenen met inachtneming van hetgeen daarover in de rechtsoverwegingen 5.7 tot en met 5.7.4. is overwogen - in de verdeling te betrekken, door die vergoeding ten gunste van [W] , [X] en [Z] , elk voor 1/6de deel, in mindering te brengen op hetgeen [Y] uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt;
6.5.
veroordeelt [W] , [X] , [Y] en [Z] aan deze verdeling mee te werken;
6.6.
veroordeelt voorts [Y] tot
a. afgifte van de boedeladministratie aan de notaris en alsmede tot het verstrekken van alle door de notaris ten behoeve van de verdeling gevraagde en benodigde gegevens;
b. het verlenen van medewerking aan het laten taxeren van de onroerende zaken van de nalatenschap;
c. het verlenen van medewerking aan de (eventuele) verkoop van de woning, in ieder geval doch niet uitsluitend bestaande uit het tot stand brengen van een behoorlijke presentatie van de woning aan het publiek, het geven van rondleidingen aan belangstellenden door de makelaar, het verrichten van dagelijks onderhoud aan de woning en het presentabel houden van de woning;
d. het ontruimen en bezemschoon opleveren van de woning, indien deze is verkocht uiterlijk een week voor de overeengekomen eigendomsoverdracht;
met bepaling dat [Y] voor iedere dag dat zij in gebreke blijft na de betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan voormelde veroordeling een dwangsom verbeurt van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro);
6.7.
stelt het maximum van de door [Y] te verbeuren dwangsommen vast op € 15.000,00 (vijftienduizend euro);
6.8.
benoemt mr. M. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden, tot onzijdige persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW jo 677 leden 1 en 2 Rv. ten behoeve van [Y] en [Z] voor het geval zij niet meewerken aan de verdeling, met bepaling dat zij de bevoegdheid heeft om rechtshandelingen te verrichten zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW (en in dat kader tevens als dwangvertegenwoordiger dient te worden beschouwd);
6.9.
bepaalt dat de notaris de kosten van de onzijdige persoon ten laste kan brengen van hetgeen uit de verdeling toekomt aan degene namens wie de onzijdige persoon handelt, met bepaling dat de onzijdige persoon voor haar werkzaamheden de door haar in de uitoefening van haar beroep gebruikelijk gehanteerde tarieven in rekening mag brengen;
6.10.
verklaart dit vonnis wat betreft voormelde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.12.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.13.
wijst het gevorderde af;
6.14.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017.
c: 18