ECLI:NL:RBNNE:2017:3985

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
18/830140-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal met geweld met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 20 oktober 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, werd beschuldigd van het wegnemen van een tas van slachtoffer [slachtoffer 1] op 8 april 2017, waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld, gebaseerd op de verklaring van de verdachte en een proces-verbaal van aangifte van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De voorwaarden en het toezicht zijn dadelijk uitvoerbaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en eerdere veroordelingen. De rechtbank volgde de adviezen van deskundigen en de reclassering, die een behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek adviseerden.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding van € 27,44 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partij te vergoeden. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830140-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Pluijter, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2017 te Groningen (op de openbare weg te weten de Henri Dunantlaan) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer 1] een harde duw in de rug heeft gegeven en/of met kracht aan de tas van die [slachtoffer 1] heeft getrokken waardoor die [slachtoffer 1] en/of de vader van die [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], ten val kwamen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2017, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017089960 d.d. 12 april 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2017 te Groningen op de openbare weg, te weten de Henri Dunantlaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, toebehorende aan
[slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] een harde duw in de rug heeft gegeven en met kracht aan de tas van die [slachtoffer 1] heeft getrokken waardoor die [slachtoffer 1] en de vader van die [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], ten val kwamen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geformuleerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, althans van de periode waarin verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, te weten het psychiatrisch rapport
d.d. 14 juli 2017, opgemaakt door psychiater F.P.J. Soeren, het psychologisch rapport
d.d. 14 juli 2017, opgemaakt door klinisch psycholoog M. Kemink en het reclasseringsrapport d.d. 4 oktober 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 september 2017, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag met geweld de tas van de schouder van het slachtoffer
[slachtoffer 1] gerukt. Hierdoor zijn het slachtoffer en haar vader ten val gekomen en is een tand van het slachtoffer afgebroken. Meerdere getuigen hebben dit voorval of het vervolg daarvan waargenomen. Dit is een ernstig feit, omdat de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg heeft gebracht en omdat dergelijke straatroven ook kunnen bijdragen aan algemene gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een beduidende omvang.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogens- en geweldsfeiten, waarbij de rechtbank wel opmerkt dat deze veroordelingen grotendeels langer geleden (voor 2009) hebben plaatsgevonden.
Uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt dat bij verdachte reeds enkele jaren sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. Daarnaast benoemt de psychiater dat sprake is van cannabisafhankelijkheid en opioïdenmisbruik. Verdachte verkeerde volgens beide rapporteurs ten tijde van het delict in een psychotische toestand. Verdachte werd aangezet tot het plegen van het feit door stemmen in en buiten zijn hoofd, waarbij hij nog wel een zekere keuzevrijheid leek te hebben. De psychiater en de psycholoog adviseren derhalve het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate, respectievelijk (sterk) verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen, neemt deze over en concludeert dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De psychiater en de psycholoog hebben het recidiverisico in de huidige toestand en met onvoldoende structuur en begeleiding als groot ingeschat. Er zijn momenteel weinig beschermende factoren bij verdachte aanwezig. Beide rapporteurs verwachten dat het recidiverisico sterk zal afnemen indien verdachte goed op medicatie wordt ingesteld en gestabiliseerd wordt. Zij adviseren een plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek, waarna verdachte kan uitstromen naar een beschermende woonvorm met aandacht voor dagbesteding. De reclassering verenigt zich met voornoemde adviezen en adviseert om als bijzondere voorwaarden op te nemen een meldplicht, opname in een zorginstelling, (vervolgens) opname in een instelling voor begeleid wonen en een drugs- en alcoholverbod. Ter terechtzitting heeft verdachte te kennen gegeven dat hij bereid is om mee te werken aan een klinische behandeling.
De rechtbank zal voornoemde adviezen van de psychiater, de psycholoog en de reclassering volgen en een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het hoge recidivegevaar dat nog zal bestaan indien verdachte niet de in de bijzondere voorwaarden verwoorde structuur zal krijgen als hij uit detentie wordt ontslagen, zoals blijkt uit de pro-Justitiarapportages, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur en met na te noemen bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 27,44 ter vergoeding aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 april 2017.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen zeven dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) op het adres Canadalaan 1 te Groningen, en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling gedurende maximaal 12 maanden, zo mogelijk in aansluiting op de detentie, zal laten opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te Assen, althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich, zo mogelijk in aansluiting op de klinische behandeling bij de FPK te Assen of soortgelijke instelling, onder behandeling zal stellen van FACT+ van GGZ/VNN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling/behandelaar aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn (verslavings)problematiek;
4. dat de veroordeelde na de opname in de FPK te Assen of soortgelijke instelling zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij op aanwijzing van de reclassering het middel cannabis kan worden uitgesloten van het drugsverbod, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 27,44(zegge: zevenentwintig euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 27,44 (zegge: zevenentwintig euro en vierenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 27,44 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2017.
Mr. Venema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.