ECLI:NL:RBNNE:2017:4142

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
18/830342-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw tot taakstraf voor mishandeling en bedreiging met een vuurwapen

Op 1 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een vrouw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren voor mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 juli 2016, waarbij de verdachte de aangeefster na een ruzie op het hoofd heeft gestompt, waardoor zij ten val kwam. Vervolgens heeft de verdachte de aangeefster met haar telefoon op het hoofd geslagen, wat resulteerde in letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, waaronder poging tot moord en bedreiging met een vuurwapen, omdat de verklaringen van de aangeefster niet door bewijs werden ondersteund. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de zwaardere aanklachten, maar veroordeling voor de mishandeling en het bezit van een vuurwapen. De verdediging pleitte voor vrijspraak van alle aanklachten, maar de rechtbank oordeelde dat de mishandeling wel bewezen kon worden op basis van de bekentenis van de verdachte en de verklaring van de aangeefster. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict en de voorgeschiedenis van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank legde een taakstraf op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast werd de benadeelde partij, de aangeefster, gedeeltelijk in het gelijk gesteld in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830342-16

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 1 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.J. Heus.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 01 juli 2016 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, althans met een vuurwapen een schot in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 01 juli 2016 te Delfzijl [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een vuurwapen op die [slachtoffer] gericht gehouden en/of met dat pistool, althans dat vuurwapen een schot (in de richting van die [slachtoffer]) afgevuurd;
2.
zij op of omstreeks 01 juli 2016 te Delfzijl [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (toen deze op haar fiets zat) in/tegen haar gezicht, althans haar hoofd te slaan/stompen en/of die [slachtoffer], toen deze door toedoen van verdachte van haar fiets was gevallen en/of op de
grond lag, (nogmaals) (meermalen) met haar hand/vuist en/of een ijzeren/hard voorwerp tegen haar hoofd te slaan/stompen en/of tegen haar hoofd en/of lichaam, althans tegen haar lichaam te schoppen/trappen;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 2 juli 2016 te Delfzijl voorhanden heeft gehad een (semi-automatisch) pistool, in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III onder 1.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen bewijsmiddelen in het dossier zitten die de verklaring van aangeefster ondersteunen.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door te schoppen of te trappen, maar dat wel bewezen kan worden dat dit door slaan en stompen is gebeurd, mede gelet op de bekentenis van verdachte op dit punt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte over het aangetroffen vuurwapen kon beschikken, nu deze verstopt lag in haar keuken. Voorts is het DNA van verdachte op het vuurwapen aangetroffen. Tot slot heeft verdachte zich bij de politie beroepen op haar zwijgrecht met betrekking tot het vuurwapen en heeft zij ter terechtzitting geen geloofwaardige verklaring afgelegd voor het aangetroffen vuurwapen, hetgeen erop wijst dat zij wist van de aanwezigheid van het wapen in haar woning.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw deelt het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft derhalve betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde betoogd dat slechts bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft geslagen met een voorwerp, niet zijnde een ijzeren voorwerp.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Het wapen is aangetroffen in de niet-afgesloten keuken van verdachte waar zij samen met anderen gebruik van maakt. Daarnaast is op het wapen een DNA-mengprofiel aangetroffen en is onduidelijk van wie de andere DNA-sporen zijn, waardoor niet kan worden gesproken van beschikkingsmacht over het wapen. Bovendien was verdachte zich niet bewust van de aanwezigheid van het wapen en kan sprake zijn van contaminatie van DNA-profielen, aangezien de trui waarin het wapen was gewikkeld van verdachte was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair en het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank overweegt hierbij ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dat de verklaring van aangeefster niet door enig bewijsmiddel in het dossier wordt ondersteund.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte zich bewust is/moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen, aangezien het wapen is aangetroffen in een gemeenschappelijke keuken en verdachte een niet op voorhand onaannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van haar DNA op het wapen, te weten dat het wapen in een trui van haar gewikkeld was, welke trui in die gemeenschappelijke keuken in haar wasmand had gelegen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster van Politie Noord-Nederland d.d. 2 juli 2016, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier met nummer 2016189813 d.d. 11 juli 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Overeenkomstig hetgeen door de officier van justitie en de raadsvrouw is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier enkel kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft gestompt en geslagen met haar vuist en een hard voorwerp.

Bewezenverklaring

Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 1 juli 2016 te Delfzijl [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer], toen deze op haar fiets zat, tegen haar hoofd te slaan/stompen en die [slachtoffer], toen deze door toedoen van verdachte van haar fiets was gevallen en op de grond lag, met haar vuist en een hard voorwerp tegen haar hoofd te slaan/stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 3 dagen, alsmede oplegging van een taakstraf. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de voorgeschiedenis van verdachte en aangeefster en het feit dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf consequenties zal hebben voor de baan en de woning van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over haar opgemaakte rapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangeefster na een uit de hand gelopen ruzie op het hoofd gestompt, waardoor aangeefster ten val is gekomen. Vervolgens heeft verdachte met haar telefoon aangeefster op het hoofd geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van aangeefster. Niet alleen heeft verdachte door haar handelen pijn en letsel bij aangeefster veroorzaakt, ook heeft zij gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor delicten met een geweldscomponent. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de voorgeschiedenis tussen verdachte en aangeefster.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden.

In beslag genomen goederen

De rechtbank acht het in beslag genomen voorwerp, te weten een pistool, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 699,- ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het materiële gedeelte van de schadevordering gedeeltelijke toewijzing gevorderd van de posten trui, schoenen, broek en jas tot een bedrag van in totaal € 170,-. De officier van justitie heeft niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij gevraagd ten aanzien van de posten ringen en ketting, aangezien deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. De officier van justitie heeft ten aanzien van het immateriële gedeelte van de schadevordering gedeeltelijke toewijzing gevorderd tot een bedrag van
€ 500,-. Voorts heeft zij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de gehele vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Zij heeft daartoe aangevoerd ten aanzien van het materiële gedeelte van de schadevordering dat de schade aan de ketting en de ringen niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade en dat de posten trui, schoenen, broek en jas onvoldoende door de benadeelde partij zijn onderbouwd. Ten aanzien van het immateriële gedeelte van de schadevordering heeft de raadsvrouw betoogd dat de hoogte van het gevorderde bedrag voornamelijk ziet op schade als gevolg van het vermeende schietincident, terwijl zij de rechtbank heeft verzocht verdachte daarvan vrij te spreken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het materiële gedeelte van de schadevordering oordeelt de rechtbank als volgt. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan haar kleding (onderverdeeld in de posten trui, schoenen, broek en jas) en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Nu de gestelde schade ter zake is gebaseerd op de nieuwwaarde van de kleding, terwijl de kledingstukken volgens opgave van aangeefster (bijna) een jaar oud waren, stelt de rechtbank deze schade, rekening houdende met een afschrijving van 33,3%, naar redelijkheid vast op € 170,-. In zoverre wordt de vordering wat deze posten betreft toegewezen, onder afwijzing van het meer gevorderde. Ten aanzien van de post ringen is de rechtbank van oordeel dat de schade geen rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij wat betreft deze post van de vordering niet ontvankelijk is. De post ketting is door de verdediging gemotiveerd betwist en er zal nader onderzoek nodig zijn om te kunnen beoordelen of en tot welk bedrag deze post voor vergoeding in aanmerking komt. Nu het strafgeding zich hiervoor niet leent, zal de rechtbank daarom ook ten aanzien van deze schadepost bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is.
Met betrekking tot het immateriële gedeelte van de schadevordering oordeelt de rechtbank dat de vordering met name is onderbouwd met een beschrijving van de gevolgen die de benadeelde partij zou hebben ondervonden van het onder 1 ten laste gelegde, terwijl de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt. Nu een gedeelte van de vordering mede gebaseerd is op de pijn en het letsel van de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag deels kan worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-. Gelet op de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, zal de rechtbank de benadeelde partij voor het overige in haar vordering wat betreft de immateriële schade niet ontvankelijk verklaren.
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair en onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen pistool.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 420,- (zegge: vierhonderdtwintig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 juli 2016.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wat betreft de posten trui, schoenen, broek en jas voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 420,- (zegge: vierhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 170,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2017.