Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) kan worden bewezen op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] die worden ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ), verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ). Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte en haar medeverdachten met gebruikmaking van de dwangmiddelen misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer 1] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Mensenhandel kan niet worden bewezen nu niet is gebleken dat verdachte een van de dwangmiddelen als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht jegens [slachtoffer 1] heeft toegepast. Evenmin is te bewijzen dat verdachte het oogmerk op seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] heeft gehad. Het geld dat door de dames in de woning te [pleegplaats] werd verdiend werd voor 50 procent afgestaan aan medeverdachte [medeverdachte 1] die het geld bewaarde voor medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte deelde daar niet in mee. Alle zaken in [pleegplaats] werden verder geregeld door de beide medeverdachten. Verdachte speelde daar geen rol in. Van medeplegen van mensenhandel door verdachte is dan ook geen sprake. Door het vervoeren van [slachtoffer 1] naar de woning in [pleegplaats] is hooguit sprake geweest van medeplichtigheid aan mensenhandel, maar die variant is niet ten laste gelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2014, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 14052014-HPV-03 d.d. 1 oktober 2014, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 14 mei 2014 hebben wij een onderzoek ingesteld naar illegale prostitutie. Ik, verbalisant [verbalisant] , heb hierop een advertentie van Speurders.nl in behandeling genomen, waarin seksuele diensten werden aangeboden op, naar na onderzoek bleek, het adres [straatnaam] te [pleegplaats] . Op 14 mei 2014, omstreeks 20.50 uur, werden in de woning op dit adres aangetroffen: [medeverdachte 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Beide vrouwen bleken in het bezit te zijn van een Braziliaans paspoort.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 15 mei 2014, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 169) We vertrokken op 6 mei vanuit Brazilië en ik ben hier dus nu 9 dagen. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft me vanuit Brazilië meegenomen naar Nederland om
hier te werken. Ik zou in Nederland aan het werk als manicure. Ik zou dus de nagels van dames gaan doen en mogelijke schoonmaakwerkzaamheden.
Ik wilde naar Nederland komen omdat [verdachte] me al 5 jaar vroeg om mee te gaan naar Nederland. Eenmaal in Nederland vertelde [verdachte] dat vanwege de taal het moeilijk werd om als manicure te werken. [verdachte] heeft toen tegen me gezegd dat ik eerst de nagels ging doen van vrouwen in het huis waar ik door haar naar toe ben gebracht. [verdachte] heb ik overigens in mijn mobiele telefoon staan onder de naam [verdachte] . Er zijn foto's van mij gemaakt door weer een andere vrouw. Ik moest van [verdachte] deze foto's laten maken. Ik sta in ieder geval in lingerie op deze gemaakte foto's.
Volgens [verdachte] wilde ik gemakkelijk werk hebben en moest ik volgens haar ook
belasting/tax betalen op de luchthaven om terug te kunnen gaan ondanks dat ik zelf mijn
ticket had betaald. Er waren volgens [verdachte] kosten die ik moest betalen en waarom ik aan
het werk moest. Ik werd door [verdachte] naar een plek gebracht om "programma te maken" met mannen.
(p. 170) Ik heb nog wel tegen [verdachte] gezegd dat ik dit niet deed die omgang met mannen. Ik wilde terug naar huis. Ik moest [verdachte] geld betalen. Tegen [verdachte] heb ik gezegd dat ik dit prostitutiewerk nog nooit gedaan heb. [verdachte] had het me uitgelegd. Omdat de taal een probleem was om bij anderen de nagels te kunnen doen ben ik door haar naar het huis gebracht om omgang met mannen te hebben. Ze heeft misbruik van mij gemaakt. Ik heb uiteindelijk met haar voorstellen ingestemd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2014, opgenomen op pagina 172 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 173) Ik heb in de tijd dat ik in die woning was wel twee mannelijke klanten gehad. Er was een vrouw die telefonisch met mij sprak en mij zei wat ik moest doen. Deze opdracht kreeg ik via [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) haar telefoon. [verdachte] sprak een andere vrouw aan de telefoon en gaf het door. Voor mijn werk als masseur kreeg ik in dit geval ook € 60,-. De helft van het geld gaf ik aan [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ).
De volgende personen heb ik in de woning gezien: [verdachte] , de vrouw die mij uit Brazilië hier bracht, de vrouw die de foto's van mij heeft gemaakt en waarvan ik geen naam weet, [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] uit het huis die ook werden gearresteerd door de politie.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2014, opgenomen op pagina 111 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 26 juni 2014 is onderzoek gedaan naar de inhoud van de iPad van [medeverdachte 2] , die op 15 mei 2014in de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] is aangetroffen.
Uit de internethistorie van de ipad is af te lezen dat er door de gebruiker van de iPad diverse
bezoeken zijn gebracht aan de website http://www.speurders.nl, waarin gericht en specifiek is gezocht op de zoekterm ' [slachtoffer 1] ' in de rubriek 'Erotiek'.
De zoekterm ' [slachtoffer 1] ' binnen de rubriek 'Erotiek' heeft als resultaat opgeleverd de advertentie met nummer 141063613, genaamd " [slachtoffer 1] lekker heette Dominicaanse".
Ik zag dat een aantal fotobestanden zijn opgeslagen op de ipad. Deze fotobestanden zijn gekenmerkt met hetzelfde advertentienummer (141063613) en maken onlosmakelijk deel uit van de advertentie. Eerder onderzoek heeft reeds uitgewezen dat de vrouw op deze afbeeldingen te identificeren is als [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] hanteert als werknaam ' [slachtoffer 1] '.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 26 mei 2014, opgenomen op pagina 405 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 408) A: Ik ben naar Brazilië gegaan. Een vriendin van onze familie wilde met mij mee terug naar Nederland. Deze vriendin heet [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ). Toen [slachtoffer 1] bij mij in Den Haag was, heb ik uitgevonden dat haar echte naam [slachtoffer 1] is.
V: Hoe noemt [slachtoffer 1] jou?
A: [verdachte] .
V: Welke namen gebruik je nog meer?
A: [verdachte] voor het werken.
V: Wanneer ben je naar die woning (de rechtbank begrijpt: de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] ) gegaan?
A: Het was de eerste vrijdag nadat ik terug kwam op 5 mei. Dat moet dus op 9 mei zijn geweest. Wij (de rechtbank begrijpt; verdachte en " [slachtoffer 1] ") zijn samen naar de woning van [medeverdachte 2] gegaan.
(p. 409) A: Bij [medeverdachte 2] hebben heel veel vrouwen gewerkt in de prostitutie.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 27 mei 2014, opgenomen op pagina 411 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 417) Volgens mij heb je een Spaans, nee Nederlands paspoort nodig om hier te werken.
[slachtoffer 1] heeft een toeristenvisum.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 mei 2014, opgenomen op pagina 322 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
Ik heb een huis gehuurd in [pleegplaats] , [straatnaam] . Ik bedoel, dat mijn man dit voor mij heeft gehuurd.
(p. 323) Toen [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) werd opgepakt in [pleegplaats] , was er nog een ander meisje. Het meisje is door [verdachte] / [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) meegenomen vanuit Brazilië. Deze vrouw huilde toen en vertelde mij, dat zij 1000 Reias moest betalen aan [verdachte] , dit is ongeveer 350 Euro. Zij wilde toch gaan werken om [verdachte] te betalen. Ik heb die middag nog enkele foto's van haar gemaakt met het fototoestel van [medeverdachte 1] . Dit waren foto's in bikini en dergelijke. Deze foto's moesten dan op Kinky.nl om te adverteren voor haar.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 mei 2014, opgenomen op pagina 325 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
(p. 326) Mijn werknaam was " [verdachte] ".
(p. 327) Ook de vrouw die [verdachte] meegenomen had werkte in het huis te [pleegplaats] . Het zijn allemaal Braziliaanse meiden die er werkten. Met hun had ik de afspraak dat ze 30% of 50% betaalden van hun verdiensten.
Mijn fout is dat ik foto's heb gemaakt van dat meisje dat [verdachte] meegenomen had. Het meisje
huilde vanwege de omstandigheden dat ze werken moest. Het was me ook duidelijk dat zij
iemand was die dit werk, de prostitutie, nog nooit gedaan had. Ik vroeg aan haar wat ze dan
hier deed. Ze zei dat [verdachte] haar heel lang al kende en dat ze naar Nederland wou. Voor de
ticket terug naar Brazilië moest ze nog en bedrag van 1000 Reais aan [verdachte] betalen en
daarvoor moest ze aan het werk. Natuurlijk was ze slachtoffer. Ik hoor van u dat ze [slachtoffer 1] heet. Ze werkte onder de nam [slachtoffer 1] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 15 mei 2014, opgenomen op pagina 238 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (in vraag en antwoord stijl):
(p. 242) A: Ook [slachtoffer 1] is in contact met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ) gekomen en die heeft dat geregeld.
A: Een vriendin, met de naam [verdachte] , heeft haar gebracht.
(p. 244) V: [slachtoffer 1] , wat deed zij?
A: Prostitutie. Op de dag dat ze is gekomen en de dag erna heeft ze een klant gehad.
V: Hoe waren die klanten geregeld?
A: Via [verdachte] , via Speurders.nl. Er staat een telefoonnummer bij en de klant belt dan een
telefoonnummer en dan regelt [verdachte] de afspraak.
V: Er zijn ook foto's gemaakt?
A: Die heeft [verdachte] gemaakt.
V: Wie heeft ze toen op de foto gezet?
A: Alleen [slachtoffer 1] .
V: Hoe was [slachtoffer 1] toen gekleed?
A: In lingerie kleding. Dat heeft puur te maken voor de advertenties op internet.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 mei 2014, opgenomen op pagina 246 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
(p. 248) Zij werkten allemaal op fifty-fifty-basis. Als er een klant kwam, dan kreeg ik een sms'je van [verdachte] . Zij gaf dan door welk meisje gewenst was door de klant. De klanten betaalden de vrouwen. De helft van het geld werd dan aan mij afgedragen. Dat bewaarde ik dan voor [verdachte] .
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 mei 2014, opgenomen op pagina 264 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
(p. 265) [slachtoffer 1] heeft op de dag dat ze werd gebracht onmiddellijk een klant gehad. Er waren al bestaande advertenties op de sekssites geplaatst en toen er klanten belden naar een van die nummers vertelde [verdachte] hen dat [slachtoffer 1] er ook was en dan werd er overlegd met de klant welk meisje hij wilde. [verdachte] belt deze afspraak dan door aan mij en ik geef het door aan het betreffende meisje. Het geld dat [slachtoffer 1] verdiende dan kreeg zij dat van de mannen. [slachtoffer 1] droeg mij dan de helft af en dit deed ik in een geldkistje. Dit geld was voor [verdachte] .
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 mei 2014, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 182) Ik ben bekend als [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] is gebracht door [verdachte] .
(p. 183) Ik had de indruk dat [slachtoffer 1] dit werk niet wilde doen. [slachtoffer 1] heeft wel die foto's laten maken, want zij wilde vervroegd naar Brazilië terug keren. Hiervoor moest haar ticket worden gewijzigd en dit kost geld. [slachtoffer 1] heeft van mij een telefoon gekregen. Ik vond haar zielig omdat zij geen contact met haar familie kon hebben.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 mei 2014, opgenomen op pagina 186 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 188) V: En de naam [verdachte] . Wat zegt je dat?
A: Dat is denk ik haar werknaam en die stond op de site. Zij was maar vier dagen in het huis. Zij is de dag voordat wij gearresteerd zijn vertrokken. Dus op de dinsdag.
14. Een proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris in deze rechtbank d.d. 18 april 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 1] heeft tegen mij gezegd dat zij als pedicure/manicure wilde werken, maar niet in de prostitutie.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 juni 2014, opgenomen op pagina 209 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
(p. 210) [medeverdachte 2] had op een gegeven moment met die [medeverdachte 1] in Vledder een soort escort bedrijf. Later eenzelfde bedrijf in [pleegplaats] . Zij regelde volgens mij alles
telefonisch. Hierna ging de opdracht door naar [medeverdachte 1] en die regelde dan alles.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aan verdachte ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 van lid 1, art. 237f Sr bewezen kunnen worden, waarbij jegens [slachtoffer 1] de dwangmiddelen misleiding, misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
Misleiding
Met betrekking tot het dwangmiddel misleiding overweegt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer 1] in Brazilië heeft benaderd en haar heeft overgehaald naar Nederland te komen waar zij, zo had verdachte haar verteld, zou kunnen werken als manicure. Eenmaal in Nederland aangekomen heeft verdachte [slachtoffer 1] verteld dat het vanwege taalproblemen moeilijk voor haar werd om in Nederland als manicure aan de slag te gaan. Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] in [pleegplaats] gebracht waar zij geld kon gaan verdienen met prostitutiewerkzaamheden.
De rechtbank is gelet hierop, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte aldus [slachtoffer 1] heeft misleid door haar voor te houden dat zij in Nederland ander werk dan prostitutiewerk kon gaan doen. Immers, verdachte wist dat [slachtoffer 1] de Nederlands taal niet machtig was. Daarnaast wist verdachte dat [slachtoffer 1] niet op legale wijze als manicure in Nederland kon gaan werken. Verdachte heeft zelf immers verklaard dat [slachtoffer 1] een toeristenvisum had en dat je (wat daar overigens ook van zij) om te mogen werken in Nederland een Nederlands paspoort nodig hebt.
De verklaring van [slachtoffer 1] dat zij onder het voornoemde, door verdachte voorgehouden, valse voorwendsel naar Nederland is gekomen, hetgeen door verdachte is ontkend, wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, inhoudende dat [slachtoffer 1] tegen haar heeft gezegd dat zij als pedicure/manicure wilde werken, maar niet in de prostitutie en overige hiervoor opgenomen verklaringen waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] geen prostitutiewerkzaamheden wilde verrichten..
Misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie geldt dat dit begrip in lid 6 van artikel 237f Sr is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van uit feitelijk overwicht voorvloeiend overwicht geldt blijkens de wetsgeschiedenis dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden verondersteld indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
Volgens de Hoge Raad is voor het bewijs van door “misbruik" handelen toereikend dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de
betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort
te vloeien, in die zin dat tenminste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die
omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin
sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] op het moment dat zij met verdachte in Nederland aankwam niet over zelfstandige woonruimte beschikte en voor onderdak afhankelijk was van verdachte. Verder was [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet machtig, kende zij buiten verdachte niemand in Nederland en had zij niet de beschikking over een telefoon. [slachtoffer 1] beschikte niet over financiële middelen, maar had wel geld nodig voor haar terugreis naar Brazilië, zo was haar door verdachte te verstaan gegeven. Terwijl haar door verdachte was verteld dat zij niet als manicure kon werken, en het benodigde geld derhalve niet op die wijze kon verdienen, is zij door verdachte ondergebracht in de woning van [medeverdachte 2] , waarin en van waaruit prostitutiewerkzaamheden werden verricht. Om het benodigde geld bij elkaar te krijgen zag [slachtoffer 1] geen andere mogelijkheid dan zich te prostitueren. Van het geld dat ze verdiende heeft ze eenmaal de helft moeten afdragen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit deze feitelijke omstandigheden volgt dat [slachtoffer 1] zich ten opzichte van verdachte en [medeverdachte 2] in een afhankelijke positie bevond waarin zij geen andere reële keuze had dan in de prostitutie te gaan werken. De positie waarin zij verkeerde was totaal niet vergelijkbaar met de positie van een mondige prostituee in Nederland. [slachtoffer 1] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte maakte daar misbruik van.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en [medeverdachte 2] wisten dat [slachtoffer 1] geen prostitutiewerkzaamheden wilde verrichten. [slachtoffer 1] heeft verdachte nadat zij haar naar een plek had gebracht om “programma te maken” gezegd dat zij “dit niet deed die omgang met mannen”. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] huilde omdat ze dit werk moest doen en ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze de indruk had dat " [slachtoffer 1] " het werk niet wilde doen en dat ze het sneu voor haar vond. Verdachte die zich op de dagen dat [slachtoffer 1] klanten heeft gehad ook in de woning in [pleegplaats] heeft bevonden kan zulks niet zijn ontgaan.
Uitbuiting
Uit de wettekst van sub-onderdelen 1 en 6 van lid 1, artikel 237f Sr volgt dat voor bewezenverklaring van deze sub-onderdelen is vereist dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentievolgt dat de in de overige sub-onderdelen omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen. In lid 2 van artikel 237f Sr is bepaald dat onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie valt.
Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar zij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door haar gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer 1] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en de medeverdachten hier bovendien financieel voordeel uit hebben gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] is uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
De rechtbank is derhalve, anders dan de raadsman, van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer 1] en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank is daarbij tevens van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] dat sprake is van medeplegen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] door misleiding uit Brazilië gehaald en ondergebracht in de woning van [medeverdachte 2] in [pleegplaats] waar zij is gehuisvest om zich te prostitueren. [medeverdachte 2] heeft foto's van [slachtoffer 1] gemaakt ten behoeve van seksadvertenties, regelde de afspraken met klanten en streek de helft van het door [slachtoffer 1] verdiende geld op. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat sprake was van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met [medeverdachte 2] dat medeplegen bewezen kan worden.
Nu niet is gebleken dat [slachtoffer 1] escortwerkzaamheden heeft verricht, uit de verklaringen blijkt niet dat zij klanten heeft gehad buiten de woning in [pleegplaats] , acht de rechtbank niet bewezen dat zij naar escortklanten is vervoerd. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.