ECLI:NL:RBNNE:2017:4206

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
C/18/175733 / PR RK 17-162
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de behandelend rechter in een strafzaak met betrekking tot DNA-afname

In deze zaak heeft verzoeker, die betrokken is bij een strafprocedure, op 24 april 2017 de behandelend rechter, mr. M.J.B. Holsink, gewraakt. Dit verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van een bezwaarschrift dat verzoeker had ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, na het in beslag nemen van voorwerpen met celmateriaal van hem. Verzoeker stelde dat er sprake was van een schijn van partijdigheid van de rechter, omdat deze had beslist dat de gang van zaken rondom de DNA-afname niet aan de orde was. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd zouden maken. De rechtbank benadrukte dat het enkele subjectieve oordeel van verzoeker niet voldoende is om tot wraking over te gaan. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het wrakingsverzoek en verklaarde verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De procedure in de hoofdzaak, met parketnummer 18-920067-14, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/175733 / PR RK 17-162
Beslissing van 3 mei 2017
op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 22 maart 2017 heeft de officier van justitie in de zaak met parketnummer 18-920067-14 aan verzoeker bericht dat op grond van artikel 6 Wetboek van Strafrecht voorwerpen in beslag zijn genomen waarop celmateriaal van verzoeker aanwezig was, waarbij op grond van artikel 6, lid 3 aan verzoeker is bericht dat voldoende celmateriaal in beslag is genomen en dat dit celmateriaal zal worden gebruikt om het DNA-profiel van verzoeker te bepalen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bepalen en verwerken van dat DNA-profiel.
1.2.
Het bezwaarschrift is door deze rechtbank behandeld op de raadkamerzitting van 24 april 2017 te 10.00 uur.
Ter zitting heeft verzoeker de behandelend rechter mr. M.J.B. Holsink gewraakt.
1.3.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Mr. Holsink heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van de behandelend rechter sprake is van een schijn van partijdigheid, nu zij bij de behandeling van het door verzoeker ingediende bezwaarschrift heeft beslist dat de door verzoeker gestelde gang van zaken rondom de wijze van DNA afname in onderhavige procedure niet aan de orde is.

3.3. Beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 Sv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.3.
Uit de wet (artikel 512 Sv en artikel 513 Sv) volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
3.4.
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van mr. Holsink voornoemd, geen concrete feiten en/of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid. Voor zover wel feiten zijn gesteld, valt hieruit geen enkele (schijn van) vooringenomenheid af te leiden, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor wraking is.
Verzoeker zal dan ook aanstonds als kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek worden verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.
3.5.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

4.4. De beslissing

De rechtbank
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
  • bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met parketnummer 18-920067-14) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Holsink en de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, en mr. P.G. Wijtsma en
mr. P.H.M. Tapper-Wessels, leden, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.
js