In deze zaak heeft verzoeker, die betrokken is bij een strafprocedure, op 24 april 2017 de behandelend rechter, mr. M.J.B. Holsink, gewraakt. Dit verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van een bezwaarschrift dat verzoeker had ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, na het in beslag nemen van voorwerpen met celmateriaal van hem. Verzoeker stelde dat er sprake was van een schijn van partijdigheid van de rechter, omdat deze had beslist dat de gang van zaken rondom de DNA-afname niet aan de orde was. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.
De rechtbank oordeelde dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd zouden maken. De rechtbank benadrukte dat het enkele subjectieve oordeel van verzoeker niet voldoende is om tot wraking over te gaan. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het wrakingsverzoek en verklaarde verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De procedure in de hoofdzaak, met parketnummer 18-920067-14, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.