ECLI:NL:RBNNE:2017:4211
Rechtbank Noord-Nederland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en heffingsrente 2009; beoordeling van de gecombineerde heffingskorting en inkomensheffing
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009. Eiser, die in dat jaar fiscaal partner was met de heer [voormalig fiscale partner], ontving een gecombineerde heffingskorting van € 2.092. De inspecteur heeft echter een navorderingsaanslag opgelegd, omdat door achterwaartse verrekening van het negatieve inkomen van de heer [voormalig fiscale partner] over het jaar 2012, de gecombineerde inkomensheffing de gecombineerde heffingskorting voor 2009 niet meer oversteeg.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslag had opgelegd op basis van artikel 16, zesde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank stelde vast dat de hoorplicht was geschonden, maar dat eiser instemde met afdoening door de rechtbank zelf. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 84,40.
De rechtbank concludeerde dat de gecombineerde heffingskorting ten onrechte was verleend en dat de inspecteur dit terecht had hersteld door het opleggen van de navorderingsaanslag. Eiser had geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om van de beschikking af te wijken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.