ECLI:NL:RBNNE:2017:4220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
18/830207-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van afpersing en bedreiging met geweld

Op 6 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing en bedreiging met geweld. De zaak kwam voort uit een incident op 21 mei 2017, waarbij de verdachte en een medeverdachte een slachtoffer naar een afgelegen plek leidden en met een mes bedreigden om geld af te persen. Tijdens de zitting op 23 oktober 2017 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. De officier vorderde een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en baseerde zijn bewijs op de verklaring van het slachtoffer.

De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat de verdachte niet betrokken was bij de afpersing, maar slechts als gids optrad. De rechtbank beoordeelde de betrokkenheid van de verdachte en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen van de medeverdachte en dat zijn aanwezigheid tijdens de overval niet voldoende was om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de tenlastelegging.

Daarnaast werden vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. A. Jongsma als voorzitter, en de andere rechters mr. F. de Jong en mr. M.R.M. Beaumont. Het vonnis werd uitgesproken in het openbaar op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830207-17
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder de parketnummer:
18/093432-16, 18/040647-16, 18/243737-14 en 18/018695-14

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 6 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. van Diest, advocaat te Zuidlaren. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2017, in de gemeente Groningen, op de Coehoornsingel, althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader:
- die [slachtoffer] naar een afgelegen plek heeft/hebben geleid en/of (vervolgens)
heeft/hebben omsingeld, althans voor en achter hem, die [slachtoffer], is/zijn gaan
staan, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond aan
en/of gericht op die [slachtoffer], en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Give me
your money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat,
hij op of omstreeks 21 mei 2017, in de gemeente Groningen, op de Coehoornsingel, althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader:
- die [slachtoffer] naar een afgelegen plek heeft/hebben geleid en/of (vervolgens)
heeft/hebben omsingeld, althans voor en achter hem, die [slachtoffer], is/zijn gaan
staan, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond aan
en/of gericht op die [slachtoffer], en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Give me
your money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs en strafmaat

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hij heeft hierbij ten aanzien van het bewijs als uitgangspunt de verklaring van aangever genomen. Aangever heeft verklaard dat verdachten met elkaar fluisterden en beiden wegdoken toen er een vrouw aan kwam lopen. Aangever stond tussen beide verdachten in, waardoor aangever geen kant op kon. De aanwezigheid van verdachte droeg niet alleen bij aan een getalsmatige versterking, maar ook het bedreigende karakter werd hierdoor vergroot. Voorts heeft verdachte niets gedaan toen de medeverdachte door te dreigen met een mes het geld probeerde afhandig te maken en zijn beide verdachten, nadat de medeverdachte het geld van aangever had buit gemaakt, samen weggerend. Gelet op voornoemde uiterlijke verschijningsvormen is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten en kan het medeplegen van afpersing, zoals primair ten laste gelegd, wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen nu er geen sprake is geweest van medeplegen. Aangever heeft verdachten op de bewuste nacht de weg gevraagd richting een hotel en er is afgesproken dat verdachten aangever voor 5 euro naar het hotel zouden brengen. De medeverdachte heeft tijdens de wandeling naar het hotel vervolgens in een impulsieve actie een mes gepakt en aangever hiermee bedreigd. Verdachte was hiervan niet op de hoogte. Verdachte stond achter aangever toen de bedreiging plaatsvond, maar heeft geenszins de gelegenheid gehad om in te grijpen, omdat het handelen van de medeverdachte erg onverwacht en in een zeer korte tijd plaatsvond. Ook heeft verdachte niet gedeeld in de buit. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat bij aangever ten onrechte de indruk bestond dat verdachte de leiding had tijdens de overval. Deze misvatting is gelegen in het feit dat verdachte tijdens de wandeling het voortouw heeft genomen omdat hij beter Engels spreekt en die bewuste nacht iets minder dronken was dan zijn medeverdachte en hij daarnaast degene was die als enige de weg wist in de stad. Verdachte had echter geenszins de leiding op het moment dat zijn medeverdachte in een impulsieve actie een mes pakte. Er is derhalve geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en om die reden dient verdachte integraal te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet van voldoende gewicht zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdachte op het moment dat zij aangever bij het station hadden ontmoet reeds het plan hadden opgevat om aangever te beroven. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de voorhanden zijnde stukken evenmin kan worden afgeleid dat verdachten tijdens de wandeling dit plan hebben opgevat, dan wel hebben besproken. Aangever heeft weliswaar verklaard dat verdachten tijdens de wandeling met elkaar hebben gefluisterd, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om hieruit af te leiden dat er toen door verdachten een dergelijk plan is gesmeed. Aangever heeft ook niet verklaard over wat er dan gezegd zou zijn. Dat verdachte zich, zoals aangever in één van zijn politieverklaringen heeft verklaard, in een portiek zou hebben verstopt, omdat er een vrouw kwam aanwandelen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden om aan te nemen dat verdachten van plan waren een overval te plegen. Te meer omdat aangever hierover wisselend heeft verklaard. In één verklaring verklaart aangever hierover dat beide verdachten zich in een portiek zouden hebben verstopt en in een andere verklaring zou dit alleen verdachte zijn geweest. Daarnaast heeft verdachte ter zitting aangevoerd dat hij zich niet verstopte voor een voorbijganger, maar dat hij zich in een portiek had teruggetrokken om te plassen.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de stukken in het dossier blijkt dat het de medeverdachte is geweest die tijdens de wandeling plotseling een mes heeft gepakt en, door te dreigen met dit mes, het geld heeft buitgemaakt van aangever. Uit niets kan worden afgeleid dat verdachte hiervan op de hoogte was en hier een (leidende) rol in heeft gehad. Verdachte heeft in het geheel geen uitvoeringshandelingen verricht tijdens de overval. Het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan ook op een andere wijze moeten blijken, om tot een bewezenverklaring voor het medeplegen te kunnen komen. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat verdachte wel aanwezig was tijdens de overval, niet heeft ingegrepen toen de medeverdachte de overval pleegde en nadien samen met de medeverdachte is weggerend. Deze handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking, nu de medeverdachte impulsief plots een mes heeft gepakt. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet ondenkbaar dat verdachte, gelet op de korte tijdspanne waarin dit plaatsvond, niet de gelegenheid en tegenwoordigheid van geest heeft gehad om in te grijpen. Het getalsmatige overwicht dat verdachte en medeverdachte hadden ten opzichte van aangever en het feit dat de verdachte uiteindelijk samen met de medeverdachte is weggerend maken niet dat op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.
Er is derhalve geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de rol en bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
De vraag of zijn handelen of nalaten wel voldoende is om te kunnen spreken van medeplichtigheid hoeft niet te worden beantwoord, aangezien deze variant niet ten laste is gelegd. Een en ander betekent dat verdachte integraal zal worden vrijgesproken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Aan verdachte zijn de navolgende reeds onherroepelijk geworden voorwaardelijke straffen opgelegd.
Ten aanzien van parketnummer 18/093432-16
Op 22 augustus 2016, door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
Ten aanzien van parketnummer 18/040647-16
Op 27 mei 2016, door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, een gevangenisstraf voor de duur van 2 week voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
Ten aanzien van parketnummer 18/243737-14
Op 4 februari 2015, door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
Ten aanzien van parketnummer 18/018695-14
Op 12 mei 2014, door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, een werkstraf voor de duur van 60 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van
3 jaren. Van het voorwaardelijke deel is reeds 20 uren ten uitvoer gelegd.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straffen, nu verdachte zich binnen de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde zoals thans is ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste niet kan worden bewezen en wijst om die reden de vorderingen tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straffen af.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissingen op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder de parketnummers18/093432-16, 18/040647-16, 18/243737-14, en 18/018695-14:
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen, opgelegd bij vonnissen van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen op respectievelijk 22 augustus 2016, 27 mei 2016, 4 februari 2015 en 12 mei 2014.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. F. de Jong en
mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2017.
Mr. Beaumont is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.