ECLI:NL:RBNNE:2017:4221

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
18/830206-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld in Groningen

Op 6 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 21 mei 2017, samen met een medeverdachte, een slachtoffer te hebben bedreigd met een mes en hem te hebben gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte impulsief handelde en dat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan afpersing, maar sprak de medeverdachte vrij van medeplegen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 260 dagen op, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn psychische problemen, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank besloot het volwassenstrafrecht toe te passen, ondanks de jonge leeftijd van de verdachte, en legde bijzondere voorwaarden op voor reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830206-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/940012-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te Juvaid locatie Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.F.M. Mullaart, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2017, in de gemeente Groningen, op de Coehoornsingel, althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader:
- die [slachtoffer] naar een afgelegen plek heeft/hebben geleid en/of (vervolgens) heeft/hebben omsingeld, althans voor en achter hem, die [slachtoffer], is/zijn gaan staan, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond aan en/of gericht op die [slachtoffer], en/of - (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Give me your money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 mei 2017, in de gemeente Groningen, op de Coehoornsingel, althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader:
- die [slachtoffer] naar een afgelegen plek heeft/hebben geleid en/of (vervolgens) heeft/hebben omsingeld, althans voor en achter hem, die [slachtoffer], is/zijn gaan staan, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond aan en/of gericht op die [slachtoffer], en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Give me
your money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd en heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij de overval heeft gepleegd. Op basis van de aangifte kan tevens worden bewezen dat verdachte dit samen met zijn medeverdachte heeft gedaan. Aangever heeft verklaard dat verdachten met elkaar fluisterden en beiden wegdoken toen er een vrouw aan kwam lopen. Aangever stond tussen beide verdachten in, waardoor aangever geen kant op kon. De aanwezigheid van verdachte droeg niet alleen bij aan een getalsmatige versterking, maar ook het bedreigende karakter werd hierdoor vergroot. Voorts heeft verdachte niets gedaan toen de medeverdachte door te dreigen met een mes het geld probeerde afhandig te maken en zijn beide verdachten, nadat de medeverdachte het geld van aangever had buit gemaakt, samen weggerend. Gelet op voornoemde uiterlijke verschijningsvormen is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten en kan het medeplegen van afpersing, zoals primair ten laste gelegd, wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd, echter met uitzondering van het medeplegen, nu verdachte impulsief en zonder overleg met zijn medeverdachte de overval heeft gepleegd en er dus geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten. Uit de uiterlijke verschijningsvormen kan evenmin het medeplegen worden afgeleid. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken ten aanzien van het medeplegen. De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring voor het overige deel van de tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 oktober 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 21 mei 2017 in Groningen op de Coehoornsingel impulsief gehandeld. Ik stond voor de aangever en heb een mes getrokken en dit mes aan hem getoond en tegen hem gezegd: "Give me your money." Ik kreeg de portemonnee van aangever en heb hier geld uit gehaald.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2017, opgenomen op pagina E1, E2 en E3 van het dossier met nummer PL0100-2017130085 d.d. 23 mei 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik was op 21 mei in Groningen. We sloegen een donkere steeg in, de Coehoornsingel. De jongen voor mij zei: "Give me your money!" Ondertussen hield hij een mes naar mij gericht. Ik heb mijn portemonnee aan hem gegeven en hij heeft het geld eruit gehaald.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet van voldoende gewicht zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdachte op het moment dat zij aangever op het station hadden ontmoet reeds het plan hadden opgevat om aangever te beroven. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de voorhanden zijnde stukken evenmin kan worden afgeleid dat verdachten tijdens de wandeling dit plan hebben opgevat. Aangever heeft weliswaar verklaard dat verdachten tijdens de wandeling met elkaar hebben gefluisterd, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om hieruit af te leiden dat er toen door verdachten een dergelijk plan is gesmeed. Dat de medeverdachte zich, zoals aangever in één van zijn politieverklaringen heeft verklaard, in een portiek zou hebben verstopt, omdat er een vrouw kwam aanwandelen, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat verdachten van plan waren een overval te plegen. Te meer niet omdat aangever hierover wisselend heeft verklaard. In één verklaring verklaart aangever hierover dat beide verdachten zich in een portiek zouden hebben verstopt en in een andere verklaring zou dit volgens aangever alleen de medeverdachte zijn geweest.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de stukken in het dossier blijkt dat het verdachte is geweest die tijdens de wandeling plotseling een mes heeft gepakt en, door te dreigen met dit mes, het geld heeft buitgemaakt van aangever. Uit niets kan worden afgeleid dat de medeverdachte hiervan op de hoogte was en hier een (leidende) rol in heeft gehad. De medeverdachte heeft in het geheel geen uitvoeringshandelingen verricht tijdens de overval. Het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan ook op een andere wijze moeten worden gecompenseerd, om tot een bewezenverklaring voor medeplegen te kunnen komen. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat de medeverdachte wel aanwezig was tijdens de overval, niet heeft ingegrepen toen verdachte de overval pleegde en nadien samen met verdachte is weggerend. Deze handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank echter evenmin voldoende voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking, nu verdachte impulsief en uit het niets een mes heeft gepakt. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet ondenkbaar dat de medeverdachte, gelet op de korte tijdspanne waarin dit plaatsvond, niet de gelegenheid en de tegenwoordigheid van geest heeft gehad om in te grijpen.
Het getalsmatige overwicht dat verdachte en medeverdachte hadden ten opzichte van aangever en het feit dat de medeverdachte uiteindelijk samen met verdachte is weggerend maken niet dat op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Er is derhalve geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de rol en bijdrage van de medeverdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 mei 2017, in de gemeente Groningen, op de Coehoornsingel, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan die [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- die [slachtoffer] naar een afgelegen plek heeft geleid en
- een mes heeft getoond aan en gericht op die [slachtoffer], en die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Give me your money".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld, onder toepassing van het jeugdstrafrecht, tot 10 maanden jeugddetentie waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de straf de aard en ernst van het strafbare feit en de documentatie van verdachte betrokken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat aan verdachte, onder toepassing van het jeugdstrafrecht, een lagere straf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd nu het strafverzwarende medeplegen niet kan worden bewezen. Aan het voorwaardelijke deel van de straf kunnen de voorwaarden worden verboden als geadviseerd in reclasseringsrapport nu verdachte zich kan vinden in het advies van de reclassering en de voorgestelde voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie en de raadsman, onvoldoende reden om het jeugdstrafrecht toe te passen. Weliswaar is verdachte nog jong en heeft hij begeleiding nodig die is toegespitst op zijn leeftijd en problematiek, maar de rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende reden is om het jeugdstrafrecht van toepassing te verklaren te meer omdat de reclassering in haar rapport d.d. 18 oktober 2017 heeft aangegeven dat verdachte reeds gedurende een lange periode onder het toezicht en de begeleiding van de jeugdreclassering heeft gestaan en bijna van het hele hulpverleningsaanbod dat de jeugdbescherming te bieden heeft gebruik heeft gemaakt. Blijkens voornoemd reclasseringsrapport maakt verdachte volwassen keuzes over wat wel en niet goed voor hem is, zodat het volgens de jeugdreclassering een goed moment is om verdachte over te dragen aan Reclassering Nederland. De rechtbank zal gelet op vorenstaande het volwassenstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft ten aanzien van de op te leggen straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft aangever onder bedreiging van een mes van zijn geld beroofd. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door eigen financieel gewin, waarbij door hem op geen enkele wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast zijn dergelijke feiten zeer bedreigend voor slachtoffers. Bovendien nemen als gevolg van dergelijke geweldsdelicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. De rechtbank rekent dit verdachte aan en is van oordeel dat de aard en de ernst van dit door verdachte gepleegde feit, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie waaruit is gebleken dat verdachte eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld en zich ten tijde van het thans bewezen verklaarde feit in een proeftijd bevond.
Tevens heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte zich tijdens zijn verblijf in de kleinschalige voorziening te Groningen gedurende ongeveer een maand heeft onttrokken aan het toezicht en niet is teruggekeerd.
Uit de inhoud van de rapportages komt naar voren dat verdachte in 2016 is gediagnostiseerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en PTSS. Het delictgedrag kan moeilijk los worden gezien van deze problematiek. Door deze problematiek is verdachte niet in staat de ernst van het delict en de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Risicofactoren zijn gelegen in een negatief sociaal netwerk en het middelengebruik in combinatie met de (beperkte) aanwezigheid van emotionele vaardigheden. De copingsvaardigheden worden door de reclassering als onvoldoende ingeschat, waardoor verdachte op dit moment niet in staat wordt geacht om zijn leven zelfstandig in te richten. Begeleiding door de reclassering, opname in een instelling voor begeleid wonen en begeleiding bij de problematiek betreffende het alcohol- en drugsgebruik worden gelet op vorenstaande en gelet op het als matig ingeschatte recidive risico, geïndiceerd geacht.
De rechtbank is gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport dan ook van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte tevens een voorwaardelijke straf moet worden opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 28 juni 2016, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Assen is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 22 september 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder het primair bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 28 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 100 uren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a,14b, 14c en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 260 dagen

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 120 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft,
voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Deze aanwijzingen kunnen ook zien op zijn alcohol- en drugsgebruik en veroordeelde zal ook moeten meewerken aan middelencontroles terzake als de reclassering dat nodig acht
Veroordeelde moet zich binnen vijf dagen volgend op de start van het
reclasseringstoezicht telefonisch melden bij Reclassering Nederland te Groningen op
het volgende adres: Leonard Springerlaan 21 te Groningen (telefoonnummer: 088-8041100);
2. dat veroordeelde verplicht wordt om zich te laten plaatsen in een vorm van begeleid
wonen en zich te houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg
met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
3. dat veroordeelde verplicht wordt om zich te laten begeleiden/behandelen bij AFPN/de
Waag of soortgelijke (ambulante) forensische zorg, zulks ter beoordeling van de
reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het
kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden
gegeven;
4. dat veroordeelde zal meewerken aan het vinden en behouden van een (betaalde)
dagbesteding in de vorm van scholing of arbeid.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/940012-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de taakstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 28 juni 2016, te weten: een taakstraf voor de duur van 100 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. F. de Jong en
mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2017.
Mr. Beaumont is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.