ECLI:NL:RBNNE:2017:4254

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
18/930171-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een verkeersongeval

Op 8 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 november 2016 betrokken was bij een verkeersongeval op de N381 in de gemeente Midden-Drenthe. De verdachte, geboren in 1989, reed als bestuurder van een personenauto en probeerde een vrachtwagen in te halen. Tijdens deze inhaalmanoeuvre kwam zij in botsing met een tegemoetkomende motorfiets, bestuurd door een ander, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder meerdere botbreuken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos en onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kon worden bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank achtte de schuld van de verdachte bewezen op basis van de feiten en omstandigheden van het geval, en legde een taakstraf op van 50 uren, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die first-offender was en spijt had betuigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/930171-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.H. Louwes.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 2 november 2016 te [pleegplaats], gemeente Midden-Drenthe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [merk]), daarmede rijdende over de weg, de N381 (alwaar een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur geldt) zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, teneinde een voor haar op die weg rijdend motorrijtuig (vrachtwagen) in te halen, te gaan rijden (met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur) op de voor
het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft, terwijl op dat moment een motorrijtuig (motorfiets, [merk]) over voornoemde weghelft haar, verdachte, tegemoet kwam rijden en/of haar, verdachte, reeds dicht was genaderd, waardoor, althans mede waardoor, zij, verdachte, met het door haar bestuurde motorrijtuig is gebotst/aangereden tegen voornoemd tegemoetkomend motorrijtuig (de motorfiets), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer], zijnde de bestuurder van de motorfiets) zwaar lichamelijk letsel, te weten een zestal breuken in de rechtervoet en/of een tweetal breuken in de rechterhand en/of een verbrijzeld topje van de middelvinger van de rechterhand en/of een verwonding van de huid van het onderbeen), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 2 november 2016 te [pleegplaats], gemeente Midden-Drenthe, als bestuurder van een voertuig (personenauto, [merk]), daarmee rijdende op de weg, de N381 (alwaar een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur geldt), teneinde een voor haar op die weg rijdend motorrijtuig (een vrachtwagen) in te halen, is gaan rijden (met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur) op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weghelft, terwijl op dat moment een motorrijtuig (motorfiets, [merk]) over voornoemde weghelft haar, verdachte, tegemoet kwam rijden en/of haar, verdachte, reeds dicht was
genaderd, waardoor, althans mede waardoor, zij, verdachte, met het door haar bestuurde motorrijtuig is gebotst/aangereden tegen voornoemd motorrijtuig (de motorfiets) door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen waarbij sprake is van de ondergrens van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde nu slechts sprake is geweest van één verkeersfout die onder de gegeven omstandigheden geen schuld oplevert als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 25 oktober 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik besloot om de vrachtwagen voor mij in te gaan halen. Ik ging met mijn auto iets naar links om te kijken of er op de andere rijbaan verkeer aankwam. Voor mij was een andere auto aan het inhalen en ik ben inderdaad, zoals u mij zojuist hebt gevraagd, in zijn slipstream meegegaan. We reden vrij dicht op elkaar, alleen was hij wel eerder weg, mijn auto trekt niet zo snel op. Ik ben om in te kunnen halen 90 kilometer per uur gaan rijden.
2. Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, nummer 02.11.2016.07.28.5310, d.d. 26 december 2016 2016, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
1. een personenauto [merk];
2. een motorfiets [merk]
Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurder van voertuig 1 (de rechtbank begrijpt: verdachte) reed met haar personenauto over de N381. De bestuurder van voertuig 2 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) reed met zijn motorfiets over de N381 in tegenovergestelde richting. De bestuurder van voertuig 1 haalde op enig moment haar voorligger in en zag hierbij de bestuurder van voertuig 2 niet naderen op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer. Hierdoor ontstond tussen beide voertuigen een aanrijding waarbij de bestuurder van voertuig 2 ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep.
Verkeersmaatregelen ter plaatse:
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximum snelheid 100 km/h.
Conclusie/beantwoording:
Ik, verbalisant, ben van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek,
doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder
van voertuig 1.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 15 november 2016, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016312473, d.d. 13 maart 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op woensdag 2 november 2016 omstreeks 07.30 uur reed ik op mijn motor op de N381 ter
hoogte van [pleegplaats]. Ik kwam vanuit de richting van Emmen en ik reed in de richting
van Assen. Ik zag vanuit de tegenovergestelde richting een vrachtwagen komen. Ik zag tot mijn schrik dat er ineens een personenauto achter de vrachtwagen vandaan kwam om in te
halen. Ik zag deze personenauto dus recht op mij af komen. Ik zag dat de personenauto het
nooit zou gaan halen om de vrachtwagen in te halen en weer op de eigen rijbaan terecht te komen. Ik reed daarvoor al te dicht bij de vrachtwagen. Ik probeerde uit te wijken naar rechts maar ik zag dat de personenauto precies dezelfde kan op uitweek. Ik zag dat een botsing dus niet meer te vermijden was.
Ik heb een zestal breuken in mijn rechtervoet en een tweetal breuken in mijn
rechterhand. Het topje van de middelvinger van mijn rechterhand is verbrijzeld. Ik ben op 11 november 2016 geopereerd aan alle drie de vingers waar een breuk in zit. Ik heb ook van de arts begrepen dat het herstel nu afwachten is en dat ik intensieve handtherapie moet gaan volgen. Ik ben al met al ongeveer acht weken druk bezig met mijn hand.
4. Een geneeskundige verklaring, op 26 januari 2017 opgemaakt en ondertekend door dr. T. Belstra, traumachirurg, opgenomen in voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Bij [slachtoffer] is op 2 november 2016 het volgende uitwendige letsel waargenomen:
- verwonding met breuk in duim, middelvinger en ringvinger rechterhand;
- verwonding huid onderbeen;
- zeer forse bloeduitstorting rechter voet op basis van botbreuken.
De behandeling heeft/zal bestaan uit:
- meerderde operaties aan de rechter hand;
- langdurige gipsbehandeling van het been.
De (na)behandeling zal tenminste zes maanden gaan bedragen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij het vaststellen van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld als bedoeld in genoemde bepaling. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank leidt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen af dat verdachte als bestuurder van een personenauto een vrachtwagen met oplegger is gaan inhalen op het moment dat een andere auto, die voor haar reed, deze vrachtwagen ook aan het inhalen was. Door de aanwezigheid van de auto voor haar was de weg voor het tegemoetkomend verkeer voor verdachte voor en tijdens de inhaalmanoeuvre niet goed te overzien. Daarbij betrof het een extra lang object, immers een vrachtwagen met oplegger, dat zij aan het inhalen was, terwijl zij in een auto reed die niet snel kon optrekken.
Gelet op deze combinatie van omstandigheden, het inhalen van een lang voertuig, met slecht zicht op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer, met een auto die langzaam optrekt, beoordeelt de rechtbank het handelen van verdachte als aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend. Dat verdachte voorafgaand aan de inhaalmanoeuvre nog zicht op de rijbaan voor het haar tegemoetkomende verkeer heeft gehad door iets naar links te gaan rijden waardoor zij langs de vrachtwagen en de auto die voor haar reed kon kijken, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard, doet aan het voorgaande niet aan af. Verdachte had in deze situatie met het eventuele inhalen moeten wachten totdat de auto die voor haar aan het inhalen was, weer terug was op de eigen weghelft.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De handelwijze van verdachte heeft geleid tot een ongeval waarbij een ander, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 2 november 2016 te [pleegplaats], gemeente Midden-Drenthe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [merk]), daarmede rijdende over de weg, de N381 (alwaar een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur geldt) zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, teneinde een voor haar op die weg rijdend motorrijtuig (vrachtwagen) in te halen, te gaan rijden (met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur) op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft, terwijl op dat moment een motorrijtuig (motorfiets, [merk]) over voornoemde weghelft haar, verdachte, tegemoet kwam rijden en haar, verdachte, reeds dicht was genaderd, waardoor zij, verdachte, met het door haar bestuurde motorrijtuig is gebotst tegen voornoemd tegemoetkomend motorrijtuig (de motorfiets), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer], zijnde de bestuurder van de motorfiets) zwaar lichamelijk letsel, te weten een zestal breuken in de rechtervoet en een tweetal breuken in de rechterhand en een verbrijzeld topje van de middelvinger van de rechterhand en een verwonding van de huid van het onderbeen werd toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot het volgende wordt veroordeeld tot:
- een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, waarbij ten aanzien van de rijontzegging met een proeftijd van een jaar dient te worden volstaan.
Mocht de rechtbank tot een onvoorwaardelijke straf willen overgaan dan kan ook aan oplegging van een geldboete worden gedacht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over haar opgemaakte reclasseringsrapport, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Door de wijze waarop verdachte aan het verkeer heeft deelgenomen, heeft zij onvoldoende verantwoordelijkheid getoond ten opzichte van haar medeweggebruikers. Verdachte heeft met dit handelen zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt bij [slachtoffer], die daardoor meerdere operaties heeft moeten ondergaan en daarvan veel hinder en pijn heeft ondervonden.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag met dit gevolg, gaan uit van een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank ziet evenwel aanleiding deze straf te matigen nu zij van oordeel is dat het rijgedrag van verdachte zich aan de ondergrens van aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft bevonden. Daarbij is verdachte first-offender, heeft zij volledige verantwoordelijkheid voor haar gedragingen genomen en heeft zij daarvan - zowel ter terechtzitting als daaraan voorgaand jegens het slachtoffer - oprecht spijt getoond.
De rechtbank zal, nu verdachte voor haar woon- werkverkeer afhankelijk is van haar auto, de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen. De rechtbank ziet aanleiding om de lengte van de proeftijd te beperken tot een jaar.
Strafafdoeningen als gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman doen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 4 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 november 2017.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.