Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930231-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.930273-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2017.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 4 april 2016 te [pleegplaats] , gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een [ontvreemd goed] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks 29 maart 2016 te [pleegplaats] , althans in Nederland, een goed te weten een [ontvreemd goed] heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 23 november 2015 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kentekenplaten ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s);
3.
hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2013 tot en met 11 mei 2013 te [pleegplaats] , althans in Nederland, een kampeerauto ( [merk] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kampeerauto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4.
hij op of omstreeks 31 mei 2013 te [pleegplaats] , gemeente Midden-Drenthe, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere bronzen beelden (ganzen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
5.
hij op of omstreeks 04 januari 2016 te [pleegplaats] , gemeente Wijdemeren, een goed te weten een schilderij en een of meer stukken Chinees porselein heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft met betrekking tot feit 4 betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging omdat verdachte voor dit feit reeds is vervolgd en veroordeeld. Er is derhalve sprake van schending van het ne bis in idem beginsel.
De officier van justitie is van mening dat het standpunt van de raadsman moet worden gevolgd.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte met betrekking tot feit 4 nu verdachte voor dit feit reeds is vervolgd en op 18 oktober 2013 daarvoor onherroepelijk is veroordeeld.
Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair, 2, 3 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen nu verdachte deze feiten heeft bekend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte de feiten 1 primair, 2, 3 en 5 heeft bekend en dat voor die feiten wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen nu het wettige bewijs daartoe ontbreekt. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Uit het dossier blijkt niet anders dan dat verdachte op enig moment in een door een andere persoon gestolen kampeerauto is gestapt. Verdachte heeft vervolgens als passagier enige tijd in het gestolen voertuig doorgebracht. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op enig moment de heerschappij over het gestolen voertuig heeft gehad. De rechtbank acht daardoor niet bewezen dat verdachte het voertuig heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 5 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 4 april 2016 te [pleegplaats] , gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een [ontvreemd goed] , toebehorende aan [slachtoffer1] ;
2.
hij op 23 november 2015 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kentekenplaten ( [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer2] ;
5.
hij op 04 januari 2016 te [pleegplaats] , gemeente Wijdemeren, een goed te weten een schilderij en stukken Chinees porselein heeft verworven, voorhanden gehad, en overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal door twee of meer verenigde personen.
2. diefstal door twee of meer verenigde personen.
5. opzetheling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 5 wordt veroordeeld tot 16 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast te volstaan met het opleggen van een werkstraf. Op deze wijze wordt rekening gehouden met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en heeft meegewerkt aan het onderzoek.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in totaal 7 strafbare feiten gepleegd waarvan 5 diefstallen en tweemaal heling van goederen.
Het betreffen zeer kwalijke feiten. De slachtoffers van de diefstallen moeten zich veelal nog al wat moeite getroosten om de ontvreemde goederen terug te krijgen dan wel om op andere wijze financieel gecompenseerd te worden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door van misdrijf afkomstige goederen te helen verdachte er aan meewerkt dat dieven hun gestolen waar kunnen verhandelen.
Feiten als onderhavige worden in beginsel afgedaan met 2 maanden gevangenisstraf per feit.
In onderhavige zaak zou dat neerkomen op 14 maanden gevangenisstraf. Strafverzwarend is dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank laat in het voordeel van verdachte meewegen dat hij ten aanzien van alle feiten openheid van zaken heeft gegeven en dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is op grond van voormelde ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden is.
Benadeelde partij
[slachtoffer4] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ad informandum gevoegd feit, alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde brandstofkosten kunnen worden toegewezen. De gevorderde administratiekosten zijn niet onderbouwd zodat de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk is in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde brandstofkosten voldoende aannemelijk zijn geworden. Hoewel de onderbouwing van de gevorderde administratiekosten ontbreekt is voorstelbaar dat de benadeelde partij tijd heeft gespendeerd om aangifte te doen. Daar staan kosten tegen over en de rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 25,-- redelijk en billijk.
De gevorderde schade staat in zodanig verband met het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank acht door de verdediging niet onderbouwd dat verdachte de toegebrachte schade op andere wijze reeds heeft voldaan.
Benadeelde partij
[slachtoffer5] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ad informandum gevoegd feit, alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde brandstofkosten kunnen worden toegewezen. De gevorderde administratiekosten zijn niet onderbouwd zodat de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk is in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde brandstofkosten voldoende aannemelijk zijn geworden. Hoewel de onderbouwing van de gevorderde administratiekosten ontbreekt is voorstelbaar dat de benadeelde partij tijd heeft gespendeerd om aangifte te doen. Daar staan kosten tegen over en de rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 25,-- redelijk en billijk.
De gevorderde schade staat in zodanig verband met het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu
verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer6] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting in het strafproces gevoegd.
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en zij kan haar vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 18 oktober 2013, gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 125 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 30 december 2016 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 27, 36f, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart met betrekking tot feit 4 de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden.
12 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer4]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 103,56(zegge: éénhonderd drie euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2015.
[slachtoffer4]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 103,56(zegge: éénhonderd drie euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer4]te betalen een bedrag van
€ 103,56(zegge: éénhonderd drie euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer4]te betalen een bedrag van
€ 103,56(zegge: éénhonderd drie euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer5]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 123,25 (zegge: éénhonderd drieëntwintig euro en vijfentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2016.
[slachtoffer5]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 123,25 (zegge: éénhonderd drieëntwintig euro en vijfentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer5]te betalen een bedrag van € 123,25 (zegge: éénhonderd drieëntwintig euro en vijfentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer5]te betalen een bedrag van € 123,25 (zegge: éénhonderd drieëntwintig euro en vijfentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer6]in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
[slachtoffer6]in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18.930273-13:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, d.d. 18 oktober 2013, te weten:
90 dagen gevangenisstraf.
90 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mrs. J. de Vroome en R. Depping, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2017.