3.3.Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het voornemen, verzoekster ontslagen vanwege plichtsverzuim.
4. Verzoekster voert in bezwaar aan - onder meer en voor zover hier van belang - dat de voornemenprocedure niet fair en zorgvuldig is verlopen, dat geen van de door verweerder verweten gedragingen op zichzelf beschouwd een rechtvaardiging biedt voor een disciplinaire maatregel, dat geen sprake is van doorgaand gedrag en dat verweerder verzoekster niet eerder heeft aangesproken op de haar verweten gedragingen. Meer in het bijzonder merkt verzoekster op dat zij zich ten aanzien van de surveillancedienst op 29 juni 2017 heeft gehouden aan het lesrooster en in die week (andere) extra werkzaamheden heeft verricht. Voorts voert verzoekster aan dat zij zich de avond voor de rapportvergadering van 13 juli 2017 per e-mail heeft ziekgemeld voor die dag. Dat zij de ziekmelding niet telefonisch heeft doorgegeven, vindt zij geen plichtsverzuim. Voor zover haar verweten wordt dat zij in periode 2 en 3 leerlingen van de vijfde klas meerdere keren naar huis heeft laten gaan, stelt verzoekster dat het ging om lesuren waarin de leerlingen zelfstandig aan hun onderzoeksopdrachten konden werken. Daarbij was verzoekster in het schoolgebouw aanwezig en bereikbaar. Wat betreft het verwijt dat zij in periode 4 op vrijdag het achtste uur geen les heeft gegeven, stelt verzoekster dat dit op zichzelf klopt, maar dat zij de leerlingen bij die gelegenheid een extra huiswerkopdracht meegaf.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6. Op grond van artikel 10.b.3, gelezen in samenhang met artikel 10.b.7 van de Cao VO, kan de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt om die reden disciplinair worden gestraft. De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn een schriftelijke berisping, een schorsing met behoud van salaris, ontslag of een inhouding van bezoldiging, voor ten hoogste 50% van het maandsalaris.
7. De voorzieningenrechter is gelet op de gedingstukken en verhandelde ter zitting allereerst van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij een beoordeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
8. Verzoekster voert aan dat verweerder haar niet fair heeft behandeld door haar tijdens het gesprek op 17 juli 2017 te confronteren met de feiten en haar direct om een reactie te vragen, zonder dat zij in de gelegenheid was om een raadsman of -vrouw in te schakelen.