In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belastingplichtige (eiser) en de ontvanger van de Belastingdienst (verweerder) over de hoogte van de in rekening gebrachte invorderingsrente. Eiser had een bedrag van € 177 aan invorderingsrente ontvangen, welke hij betwistte. Hij stelde dat de berekening van de invorderingsrente niet correct was en dat hij in totaal slechts € 162 aan rente verschuldigd was, gebaseerd op zijn betalingsregeling. Eiser voerde aan dat verweerder nooit een berekening van de invorderingsrente had overgelegd en dat hij niet op de hoogte was van de verschuldigde invorderingsrente naast de betalingsregeling.
De rechtbank oordeelde dat de invorderingsrente terecht was berekend op basis van de Invorderingswet 1990. De rechtbank stelde vast dat de invorderingsrente begon te lopen op 4 januari 2013, na het verstrijken van de betalingstermijn van de belastingaanslag. Eiser had de aanslag niet volledig voldaan binnen de gestelde termijn, waardoor hij invorderingsrente verschuldigd was. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en concludeerde dat de hoogte van de in rekening gebrachte invorderingsrente correct was. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de communicatie van de Belastingdienst voldoende duidelijk was, er ruimte was voor verbetering in de transparantie over de hoogte van de verschuldigde invorderingsrente.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2017.