ECLI:NL:RBNNE:2017:4329

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
18/730113-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een aan zijn schuld te wijten brand, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een aan zijn schuld te wijten brand. De brand vond plaats in de achtertuin van de verdachte in Harlingen, waar hij op oudejaarsavond 2014 een vuurton had aangestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn kennis als brandweerman, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam had gehandeld door vrienden de gelegenheid te bieden om vuur te stoken in de vuurton, wat leidde tot een brand die schade veroorzaakte aan de naburige woning van de benadeelde partij, [slachtoffer 1]. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en het bewijs dat de brand was ontstaan door warmteoverdracht en vliegvuur van de vuurton. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,-, te vervangen door 30 dagen hechtenis bij niet-betaling. Daarnaast werd hij veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de mate van schuld van de verdachte en de gevolgen voor de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van individuen bij het stoken van vuur en de mogelijke gevolgen van onvoorzichtigheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18 /730113- 16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 september 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2017.
Verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2014 t/m 1 januari 2015 te
Harlingen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam, in de achtertuin van de woning [straatnaam] te Harlingen, een of meer stukken hout in brand heeft gestoken en/of heeft verbrand, in elk geval open vuur heeft gemaakt en/of onderhouden, (mede) ten gevolge waarvan het aan verdachtes en/of zijn medeverdachtes schuld te wijten is geweest dat een (deel van een) naburige schutting en/of een polyester (afdek)golfplaat en/of een daar in de (achter)tuin van de woning
[straatnaam] te Harlingen opgeslagen hoeveelheid hout, geheel of deels toebehorende aan [slachtoffer 1] , geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is
ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de woning [straatnaam] te Harlingen en/of
een of meerdere andere naburige woning(en) en/of een of meerdere naburige
schuur/schuren, althans belendende perceel/percelen, en/of voor
naburig/belendend opgeslagen bouwmateriaal en/of ander(e) hout(blokken), in
elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond of is ontstaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd onder meer gelet op de aangifte, de verklaringen van [getuige] , bevelvoerder van de brandweer, en de verklaring van verdachte. Door het in brand steken van hout in een vuurton in de tuin van verdachte is er brand ontstaan in de tuin van de buren aan de [straatnaam] nummer [nummer] .
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangevoerd dat hij de situatie op de bewuste avond niet gevaarlijk heeft geacht en is van mening dat onduidelijk blijft of de brand is ontstaan door het vuur in de vuurton. Bovendien stelt verdachte dat hij het vuur in de vuurton die bewuste avond niet zelf heeft aangestoken.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het ontstaan van de brand neemt de rechtbank de verklaringen van getuige [getuige] , bevelvoerder van de brandweer, als uitgangspunt. Kort gezegd heeft deze verklaard dat de brand vrijwel zeker is ontstaan door warmteoverdracht van de hoge vuurbelasting van de vuurton, een leeg olievat, waarin hout is gestookt, die zich bevond in de tuin van verdachte, bij de woning aan de [straatnaam] . Door deze vuurbelasting is de muur tussen de tuin van verdachte en aangever [slachtoffer 1] opgewarmd en het opgedroogde hout in de tuin van aangever [slachtoffer 1] waarschijnlijk nog droger geworden en door middel van overdracht van vliegvuur vlam gaan vatten. Daar komt bij dat – zoals uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken – ook de dag voorafgaand aan 31 december 2014 gedurende een aantal uren in de middag en avond hout in de vuurton is gestookt. De rechtbank is niet gebleken dat er aanwijzingen zijn voor een mogelijk alternatief scenario waardoor de brand bij aangever is ontstaan. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van causaal verband tussen het vuur in de vuurton in de tuin van verdachte en de brand op het erf van aangever [slachtoffer 1] .
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de brand moet zijn ontstaan als gevolg van het vuur in de vuurton in de tuin van verdachte zal de rechtbank de vraag moeten beantwoorden of verdachte grovelijk dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld op oudjaarsavond 2014.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van na te noemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld toen hij op oudjaarsavond, 31 december 2014, zijn vrienden de gelegenheid en middelen heeft geboden vuur te stoken in een vuurton in zijn achtertuin. De rechtbank heeft hierin meegewogen de aard van het vuur, de hoogte van de vlammen en het ontstaan van vliegvuur in combinatie met de wetenschap van verdachte dat er een behoorlijke wind stond, die in de richting van de woning van aangever woei, de wetenschap van verdachte van houtopslag op het erf van aangever én de deskundigheid van verdachte omtrent brandgevaar (verdachte fungeert als brandweercommandant op een olieplatform). Verdachte heeft bij de mogelijke gevaren en risico’s op het ontstaan van brand, onvoldoende stilgestaan in een mate die hem strafrechtelijk kan worden verweten.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van medeplegen overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft de bewuste avond in zijn achtertuin zijn vrienden, waaronder de medeverdachten, de gelegenheid en het materiaal geboden om het vuur te kunnen stoken in een vuurton. Het was zijn bedoeling om die avond een sfeervuur in de vuurton te maken. Hoewel verdachte zelf niet het vuur heeft aangestoken en hierdoor geen sprake is van een uitvoeringshandeling van zijn kant, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat de rechtbank van oordeel is dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.De door verdachte op de terechtzitting van 31 augustus 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
(…) In de nacht van 31 december 2014 op 1 januari 2015 was er een feest bij mij thuis. Ik had een olievat in de tuin. Ik had overblijfselen, hout, van de verbouwing bewaard voor een sfeervuur in de vuurton. Ik heb nog navraag gedaan bij de gemeente of het was toegestaan. (…) Er is vanaf 21.00 uur of 21.30 uur vuur gestookt. (…) Ik ben brandweerman op een olieplatform. Ik wist dat er veel hout lag opgeslagen in de tuin van [slachtoffer 1] . (…) Het woei die avond wel. (…) Het is in theorie wel mogelijk dat door middel van warmteoverdracht en vliegvuur een brand kan ontstaan. (…) Het klopt dat het waaide in de richting van de buren. (…)
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2015, opgenomen op pagina 11 t/m 13 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2015000384 d.d. 25 augustus 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben eigenaar van de woning aan de [straatnaam] te Harlingen. (…) Op woensdag 31 december 2014 omstreeks 18.00 uur zag ik dat mijn buurman genaamd [verdachte] , wonende aan de [straatnaam] te Harlingen een olievat gevuld met brandend hout had staan in de achtertuin van zijn woning. Ik zag dat het vat ongeveer 2,5 meter vanaf mijn schutting geplaatst was. (…)Toen ik naar de achtertuin van mijn woning ging zag ik dat er flinke steekvlammen uit het olievat vandaan kwamen. (…) Ik zag ook een flinke vonkenregen af kwam van het vuur. De vonken kwamen allemaal op mijn balkon, tuin en mijn hout terecht. (…) De buren waren al dik vier à vijf uur vuur aan het steken in het olievat. (…) De warme rook trok ook vier uur lang over het hout en de schutting heen, net als de vonkenregen en zo nu en dan een vuurbal. Alles was kurkdroog. (…) Op 01 januari 2015 omstreeks 00.15 uur kwam men weer terug in de achtertuin van [verdachte] . Ik zag dat de vlammen weer flink oplaaiden. Ik zag toen dat de golfplaten en het hout voor het muurtje in brand vloog.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 juni 2015, opgenomen op pagina 29 en 30 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
(…) Op donderdag 1 januari 2015, omstreeks 00.36 uur kwam ik als bevelvoerder van een tankautospuit 4632 ter plaatse. (…) Ik zag vanaf de achtertuin van perceel [nummer] de afscheidingsmuur met perceel [nummer] tot ongeveer 1.60 was opgetrokken met steen met daarbovenop open sierstenen van 30/30 centimeter. Door de openingen van de sierstenen zag ik dat er nog vuur was in het daarachter gelegen hout. (…) Ter plaatse zag ik dat de achtertuin van perceel [nummer] was volgestouwd met hout. Dit hout stond vijf à zes meter hoog. (…) Het hok met hout zat naast de trap van het balkon. Onder het balkon bevond zich een stenen schuurtje gevuld met hout en andere materialen. De boeidelen aan de achterzijde van dat schuurtje en de zijkant van het balkon was zwart geblakerd. Het hout was aangetast geweest door vuur. (…) Het zijn oude woningen waarin veel hout is verwerkt. De huizen staan(…) dicht op elkaar. Door dat de achtertuin van perceel [nummer] geheel met hout was volgestouwd was dit een perceel met een verhoogd brandrisico. (…) Indien er die avond achter perceel [nummer] een ton met afvalhout was gestookt is er een reële kans dat het vliegvuur via de openingen van de sierstenen in het hout terecht gekomen is. Het is heel wel mogelijk dat daardoor de brand is ontstaan. Van bovenaf was dit hout afgedekt met een dakje. (…) U toonde mij zojuist de foto’s van het verstoken van hout in de ton. Hier is duidelijk het vliegvuur te zien welke door de wind in de richting van de achtertuin van perceel [nummer] wordt geblazen. Dat vliegvuur heeft mogelijk de vlamoverdracht naar het hout van de buren gemaakt. Het is voor 90 procent wel zeker dat de brand daardoor is ontstaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 augustus 2015, opgenomen op pagina 31 en 32 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
(…)
V: Hoe verklaart u dat het hout onder in het houtstek in brand stond?
A: “Volgens mijn beleving heb ik het volgende waargenomen. Gezien vanuit de tuin van
[verdachte] links van mij kijkende naar [slachtoffer 1] zag ik aan de linkerzijde
vuurgloed iedere keer aanwakkeren. De afscheiding tussen [verdachte] en [slachtoffer 1]
bestaat uit een enkelstenen muurtje met sierstenen daarop. Aan de binnenzijde van
deze muur heeft [slachtoffer 1] aan zijn eigen zijde een houten afscheiding met afdakje
gemaakt. Hier heeft hij tussen de muur en de trap een houtopslag gemaakt. Deze
ruimte bedraagt ongeveer 2,5 meter bij 0,60 centimeter.
(…) Ik heb toen wel een nadere inspectie gedaan. In het stenenmuurtje zitten
gaten. Daar keek ik door heen en zag een vuurgloed aan de andere zijde. Dat is dus
het terrein van [slachtoffer 1] .
Het vuurgloed was op ongeveer 1.50 meter hoogte. Deze vuurgloed bevond zich in het
opgestapelde hout. Dit opgestapelde hout bevond zich tussen de trapopgang
achterzijde woning en een schuurtje. Ik kon niet zien of er ook een vuur aan de
onderkant was. Dit was door de opgestapelde hout niet te zien. Het lijkt mij ook
niet logisch dat er brand aan de onderzijde was ontstaan. Zou dat wel het geval
zijn geweest dan was de brand aangestoken. Vanuit mijn optiek is de brand ontstaan
door warmteoverdracht van de hoge vuurbelasting van de ton. Hierdoor is de muur
opgewarmd en het opgedroogde hout waarschijnlijk nog droger geworden en vermoedelijk door middel van overdracht van vliegvuur vlam gaan vatten. We hebben
toen de houtstukken grotendeels verwijderd totdat we bij de vuurgloed waren. Dit
was op ongeveer 1,50 meter hoogte. Het hout daaronder was niet aangetast en hebben
we laten liggen. Dit is ook duidelijk te zien op de foto’s.
De enige verklaring van de brand die ik kan geven is dat het vuur ontstaan is door een
combinatie van harde wind, vliegvuur en warmteoverdracht. Het hout in de
opslagplaats van [slachtoffer 1] is door het vuur in de ton bij [verdachte] verder opgedroogd
en gaan uitdampen. Het hout heeft dan weinig vuur nodig.”
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 4 maart 2015, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] , wonende [straatnaam] te Harlingen:
(…)Toen ik weer naar de tuin liep zag ik dat de bovenkant van de schutting en een polyester afdakje in brand stond. (…).
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 juli 2015, opgenomen op pagina 58 t/m 62 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
(…) V: Wat kun je verklaren over de brand op de [straatnaam] in de nacht van 31
december 2014 op 1 januari 2015?
A: Die avond was ik met vrienden het oudejaar aan het uitzitten bij [verdachte] op
de [straatnaam] te Harlingen. (…)
Zelf ging ik wat eerder terug samen met [naam] , [naam] en
[medeverdachte 2] . (…) Ik weet niet of de vuurton nog aan stond of dat wij hem hebben aangestoken. Die vuurton stond in de achtertuin van de woning van [verdachte] . (…) Die avond hebben wij in ieder geval in die ton hout verbrand. Ik heb er vast en zeker ook hout op
gegooid. (…)
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 1 augustus 2015, opgenomen op pagina 63 en 64 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
(…) Ik kwam tussen 21.00 en 22.00 uur op de [straatnaam] te Harlingen aan. Ik kwam daar met [naam] , [verdachte] , [naam] en nog wat personen.
(…) Achter in de tuin bij [verdachte] stond een vuurton. (…) Ik weet wel dat ik met Dirk meerdere keren hout in de vuurton heb gegooid. Ik heb toen ook wel gezien dat er allemaal vonken de lucht in vlogen als wij daar hout op gooiden. (…). Die avond waaide er wel een stevig
briesje. De wind ging in de richting van de buren op nummer [nummer] . (…)

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 31 december 2014 t/m 1 januari 2015 te Harlingen, tezamen en in vereniging met anderen, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam, in de achtertuin van de woning [straatnaam] te Harlingen, een of meer stukken hout in brand heeft gestoken en heeft verbrand, (mede) ten gevolge waarvan het aan verdachtes en de schuld van zijn medeverdachten te wijten is geweest dat een (deel van een) naburige schutting en een polyester (afdek)golfplaat en een daar in de (achter)tuin van de woning [straatnaam] te Harlingen opgeslagen hoeveelheid hout, toebehorende aan [slachtoffer 1] , geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daardoor gemeen gevaar voor de woning [straatnaam] te Harlingen en een of meerdere andere naburige woning(en) en een of meerdere naburige schuur/schuren, en voor naburig/belendend opgeslagen bouwmateriaal en/of ander(e) hout(blokken), is ontstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van een aan zijn schuld te wijten brand, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft geen opmerkingen met betrekking tot de strafeis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie en de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De hoogte van de straf wordt vooral bepaald door de mate van schuld van verdachte aan het ontstaan van de brand. De rechtbank overweegt hiertoe dat bij verdachte sprake is geweest van een aanzienlijke mate van schuld onder meer vanwege zijn kennis over brand en het ontstaan daarvan (opgedaan in zijn functie van brandweerman op een olieplatform) en zijn wetenschap van de aanwezigheid van de houtopslag in de tuin van de woning aan de [straatnaam] nummer [nummer] . Desondanks heeft hij het risico van het ontstaan van een brand genomen door een vuurton in zijn tuin te plaatsen en hierin vuur te (laten) stoken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor het ontstaan van de brand een aanmerkelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij komen voorts de gevolgen voor aangever en zijn partner. Volgens de slachtofferverklaringen ondervinden zij nog dagelijks psychische gevolgen van deze brand.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 juli 2017, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het aanzienlijke tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de berechting. Dit maakt dat de rechtbank verdachte geen taakstraf zal opleggen, maar een geldboete. Dit zal evenwel een forse geldboete zijn, gezien de ernst van het feit en de mate van het verwijt dat de rechtbank verdachte maakt.
De rechtbank is van oordeel dat een geldboete van € 2.000,- te vervangen door 30 dagen hechtenis bij niet betalen, passend en geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 472,18 ter vergoeding van materiële schade en € 300,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 336,84, hoofdelijk, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, gevorderd. Met betrekking tot het gevorderde bedrag aan materiële schade, € 472,18, is de officier van justitie van oordeel dat dit gematigd moet worden, omdat de schade door een expert van de verzekeringsmaatschappij is vastgesteld op een bedrag van € 2.200,00 wat als uitgangspunt moet worden genomen.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangegeven de schade te willen betalen, maar weet niet of de door verdachte opgegeven materiële schade klopt.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Wel is de rechtbank van oordeel dat het bedrag gematigd moet worden en overweegt hiertoe het volgende. De benadeelde partij heeft een offerte op laten stellen voor het herstellen van de schade welke is berekend op een bedrag van € 2.635,34. Ten behoeve van een vergoeding door de verzekeringsmaatschappij is de schade door een schade-expert vastgesteld op € 2.200,00, welk bedrag door de verzekering is uitgekeerd aan de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat, nu het resterende bedrag van de offerte, te weten
€ 435,34, niet als schade door de schade-expert is vastgesteld, de vordering ter hoogte van dat bedrag moet worden afgewezen.
De vordering zal voor het overig gevorderde, te weten de telefoonkosten en de kosten van de foto’s, worden toegewezen, te weten een bedrag van € 36,84. De rechtbank acht daarnaast een bedrag van € 300,- als immateriële schade allerzins redelijk en zal ook dit bedrag toewijzen. Daarmee komt het toe te wijzen deel van de vordering op een totaalbedrag van
€ 336,84, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2014.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24c, 36f, 47, 158 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 2.000,-(zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
336,84(zegge: driehonderdzesendertig euro en vierentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2014, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 336,84 (zegge: driehonderdzesendertig euro en vierentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 36,84 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mrs. N.A. Vlietstra en G.C. Koelman rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2017.
Mr. K. Bunk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.