3.5.Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of, gelet op voormeld toetsingskader, verweerder terecht tot het oordeel is gekomen dat eiseres arbeidsvermogen heeft.
3.5.1.Uit de hiervoor opgenomen regelgeving blijkt dat een belanghebbende eerst als arbeidsbeperkte kan worden aangemerkt als hij niet in staat is het minimumloon te verdienen. In de Nota van Toelichting (NvT) bij het in 3.2.4 genoemde Besluit, waarmee onder meer artikel 3.5 in het Besluit SUWI is opgenomen, staat vermeld dat de regering het belangrijk vindt dat er een uniform toetsingskader wordt gehanteerd voor de beoordeling hiervan. Het UWV dient het arbeidsvermogen te beoordelen met de methodiek van het Sociaal Medisch beoordelen van Arbeidsvermogen (SMBA) en bij de vraag of iemand het minimumloon kan verdienen maakt het UWV gebruik van een beperkte set van functies, de zogeheten drempelfuncties.
3.5.2.De rechtbank stelt vast dat zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt hebben ingenomen dat als een belanghebbende een aanvraag Indicatie banenafspraak heeft gedaan, arbeidsvermogen wordt verondersteld. Alleen als uit het onderzoek blijkt dat daar ernstige twijfels over bestaan, wordt dit verder onderzocht. Bij de verzekeringsartsen bestond hierover, zo wordt in hun rapporten overwogen, geen twijfel.
3.5.3.De rechtbank overweegt allereerst dat dit toetsingskader (alleen bij twijfel het arbeidsvermogen nader onderzoeken) niet op een wettelijk kader stoelt. Verweerder heeft de rechtbank ook geen antwoord gegeven op de door haar gestelde vraag waar dit uitgangspunt op is gebaseerd. De rechtbank vermoedt dat verweerder uit het systeem van de wet heeft afgeleid dat als er géén sprake is van arbeidsvermogen, een Indicatie banenafspraak niet aan de orde kan zijn. Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet af te leiden dat in het geval een aanvraag Indicatie banenafspraak wordt gedaan, arbeidsvermogen kan worden verondersteld. Verder wijst de rechtbank erop dat eiseres in het formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen’ heeft ingevuld “Ik weet niet wat mijn mogelijkheden zijn. Ik vraag een Beoordeling arbeidsvermogen aan”. Dat eiseres ook heeft aangekruist “Ja, ik kan eventueel met hulp werken, ik vraag een Indicatie banenafspraak aan”, aangevuld met “wellicht in de toekomst”, doet hieraan niet af.
3.5.4.De rechtbank stelt verder vast dat uit het bestreden besluit niet duidelijk blijkt dat verweerder, zoals volgens de regering wenselijk wordt geacht (zie 3.5.1) de methodiek van het SMBA heeft toegepast. Hoewel het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwijzingen bevat dat dit is gebeurd, wordt dit nergens geëxpliciteerd en ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep hanteert het onjuiste uitgangspunt dat de aanwezigheid van arbeidsvermogen wordt verondersteld. De rechtbank ontkomt niet aan de indruk dat dit uitgangspunt de beoordeling mede heeft gekleurd. Voor de rechtbank is hierdoor onvoldoende inzichtelijk geworden op welke wijze de arbeidsongeschiktheid van eiseres is beoordeeld.
3.5.5.De rechtbank overweegt verder dat, waar de primaire verzekeringsarts beperkingen door ziekte of gebrek aanneemt, de verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat een duidelijke diagnose ontbreekt en dat de onderzoeksbevindingen niet wijzen op het bestaan van duidelijk objectiveerbare problematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de klachten en beperkingen niet “(volledig) verklaard kunnen worden door objectiveerbare medische problematiek”. Nu het woord ‘volledig’ tussen haakjes staat, is niet inzichtelijk welk deel van de klachten en beperkingen wel verklaard kunnen worden door objectiveerbare medische problematiek en welk deel niet. Gelet op de vele klachten die eiseres reeds bij de aanvraag naar voren heeft gebracht, had een meer hierop toegespitste beoordeling naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen.
3.5.6.Daarbij komt dat, waar bij aanvang van de medische onderzoeken naar de oorzaak van de klachten van eiseres de diagnosestelling niet duidelijk was, deze inmiddels door de behandelend artsen is gesteld op CVS/ME en POTS. Dit blijkt zowel uit de brief van haar behandelend cardiologen van 28 juni 2017 als ook uit de brief van 29 juni 2017 van de behandelend neuroloog. Gelet hierop is opvallend dat uit met name het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juli 2017 een wat gereserveerde houding valt af te leiden over de objectiveerbaarheid van de beperkingen. De rechtbank heeft in dit verband ook geconstateerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op voornoemde brief van de neuroloog is ingegaan. De rechtbank overweegt dat, hoewel een diagnose op zichzelf nog niet kan leiden tot het aannemen van beperkingen, in de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing aan de diagnosestelling meer aandacht had moeten worden besteed. Zoals in 3.5.5. al is overwogen, is onduidelijk of een deel van de klachten wel zijn geobjectiveerd en zo ja, tot welke beperkingen deze klachten zouden moeten leiden en of eiseres gelet hierop ten minste vier uur per dag belastbaar is en minimaal één uur achtereen.
3.5.7.De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten onvoldoende blijkt waarop het standpunt van de verzekeringsartsen dat eiseres ten minste vier uur per dag belastbaar is en minimaal één uur achtereen, is gebaseerd. Niet inzichtelijk is wat de primaire verzekeringsarts hiervan vindt. In de primaire besluitvormingsfase heeft de arbeidsdeskundige, zoals uit het rapport van 8 september 2016 blijkt, overleg gehad met de verzekeringsarts en toen gevraagd naar het aanwezig zijn van arbeidsvermogen (vier uur per dag belastbaar, waarvan één uur achtereen uit kunnen voeren). De verzekeringsarts heeft de arbeidsdeskundige geantwoord dat er geen medische onderbouwing is waarom dit niet zou kunnen. Wel moet de vier uur belastbaarheid over de dag worden verdeeld. In zijn rapport van 7 juli 2017 merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat er bij de diagnoses CVS/ME en POTS geen contra-indicatie is voor bewegen en dat fysieke inactiviteit een onderhoudende factor is. Welke betekenis de gestelde diagnoses voor een eventuele urenbeperking zouden moeten hebben, wordt niet duidelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in het laatstgenoemde rapport wel dat er geen argumenten zijn waarom eiseres niet minimaal een uur aaneengesloten kan werken, maar zegt niets over het aantal uren dat eiseres volgens hem - al dan niet verdeeld over de dag - op één dag kan werken.
3.5.8.Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiseres ook veel fysieke klachten heeft vermeld, maar dat de rapporten van de verzekeringsartsen met name ingaan op beperkingen op het psychische en energetische vlak. De fysieke klachten zijn naar het oordeel van de rechtbank onderbelicht.
3.5.9.Dit betekent dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende deugdelijk verricht onderzoek, hetgeen moet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4. De onvolkomenheden samenvattend, overweegt de rechtbank dat niet inzichtelijk is geworden of verweerder al dan niet is uitgegaan van de door de behandelaars van eiseres gestelde diagnoses, welk deel van de klachten van eiseres volgens verweerder met deze diagnoses zijn geobjectiveerd (en welk deel niet) en welke conclusies daaraan verbonden moeten worden als het gaat om de vraag of eiseres voldoet aan de criteria van artikel 1a van het Sb. Voor de rechtbank is in het geheel niet inzichtelijk waarom de vele door eiseres benoemde klachten hebben geleid tot het hiervoor besproken oordeel van verweerder. Verweerder dient daarom een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarin één en ander alsnog op inzichtelijke wijze uiteen wordt gezet. De rechtbank is daarbij van oordeel dat een zorgvuldige voorbereiding van de door verweerder te vormen opvatting over de voor eiseres vast te stellen beperkingen dient mee te brengen dat verweerder zich laat voorlichten door een onafhankelijk deskundige met kennis van zaken van de combinatie van de bij eiseres gestelde diagnoses CVS/ME en POTS (en de wijze waarop hieruit voortkomende beperkingen kunnen worden vastgesteld) en zijn oordeel over de beperkingen van eiseres vervolgens aan het standpunt van deze deskundige dient te spiegelen. Omdat, naar het zich laat aanzien, dit gebrek niet op snelle wijze kan worden hersteld, kiest de rechtbank ervoor geen tussenuitspraak te doen, maar een uitspraak waardoor het besluit vernietigd wordt en verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres dient te beslissen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).