ECLI:NL:RBNNE:2017:4444

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
18/092296-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling medeplichtigheid aan hennepteelt met bekentenis van verdachte

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan hennepteelt. De verdachte, geboren in 1972, was betrokken bij de teelt van ongeveer 3725 hennepplanten in Lemmer, gemeente De Friese Meren, in de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014. Tijdens de zittingen op 20 augustus 2015 en 4 mei 2017 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Deenen, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Geerds en mr. R.G. de Graaf. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard, waarbij de verdachte had bekend dat hij opzettelijk inlichtingen had verschaft aan onbekend gebleven personen die hennep teelden. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Tevens werd het in beslag genomen geld van € 330,00 aan de verdachte teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de relevante wetsartikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/092296-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter van 20 augustus 2015 en het onderzoek op de terechtzitting van de meervoudige kamer van 4 mei 2017.
Verdachte en de raadsman zijn niet verschenen op de terechtzitting van 20 augustus 2015.
Op de terechtzitting van 4 mei 2017 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. J. Deenen, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting van 20 augustus 2015 vertegenwoordigd door mr. M. Geerds en op 4 mei 2017 vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3725 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3725 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30
gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door voor die onbekend gebleven persoon/personen werkzaamheden te verrichten voor de teelt/kweken van hennepplanten en/of -stekken (ten behoeve van de hennepkwekerij en/of stekkerij).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en heeft aangegeven dat er een veroordeling kan volgen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, net als de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 mei 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 maart 2014, opgenomen op pagina 120 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2014023196 d.d. 11 augustus 2014, inhoudende het relaas van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren met elkaar opzettelijk hebben geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 3725 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om - gelet op het tijdsverloop - te volstaan met een taakstraf van maximaal 40 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van Tactus Verslavingszorg d.d. 12 april 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is medeplichtig geweest aan het telen van hennep. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hiermee heeft bijgedragen aan het in stand houden van de illegale hennepteelt. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt en de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het feit ruim drie jaren geleden is gepleegd. Het tijdsverloop sinds het plegen van het feit is niet te wijten aan verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de relevante justitiële documentatie van verdachte niet van recente datum is.
De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een taakstraf op te leggen.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS ten aanzien van het telen van hennepplanten. Daaruit blijkt dat voor het telen van 500 tot 1000 hennepplanten een taakstraf voor de duur van 180 uren, alsmede de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden het uitgangspunt is.
In de onderhavige zaak is strafverzwarend dat het gaat om een hoeveelheid van meer dan 1000 hennepplanten, maar is strafverminderend dat verdachte enkel wordt veroordeeld voor medeplichtigheid aan het telen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in zijn eis voldoende rekening heeft gehouden met de ouderdom van de zaak en de overige beschreven omstandigheden.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding, om de gevorderde taakstraf te matigen.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de gevorderde taakstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden is en zal deze dan ook aan verdachte opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geld, te weten € 330,00, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld, te weten € 330,00 (goednummer PL02EJ-2014023196-1563030).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. G.C. Koelman en
mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 mei 2017.