ECLI:NL:RBNNE:2017:4445

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
18/092298-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt en het aanwezig hebben van hennepstekken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep en het aanwezig hebben van een groot aantal hennepstekken. De verdachte is geboren in 1968 en woonachtig in Nederland. De zaak is behandeld in de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, waarbij de verdachte op 4 mei 2017 aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. van der Goot. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten in het bezit waren van een sleutel tot het pand waar de hennepplanten zich bevonden en dat de verdachte actief betrokken was bij de verzorging van de moederplanten. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij het telen van hennepplanten en het aanwezig hebben van hennepstekken bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de persoon van de verdachte en het reclasseringsadvies, dat een lage kans op recidive aangaf. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de rechtbank de verdachte strafbaar heeft verklaard voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/092298-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter van 20 augustus 2015 en het onderzoek op de terechtzitting van de meervoudige kamer van 4 mei 2017.
Verdachte en de raadsman zijn niet verschenen op de terechtzitting van 20 augustus 2015.
Op de terechtzitting van 4 mei 2017 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting van 20 augustus 2015 vertegenwoordigd door mr. M. Geerds en op 4 mei 2017 vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3725 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3725 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door voor die onbekend gebleven persoon/personen werkzaamheden te verrichten voor de teelt/kweken van hennepplanten en/of -stekken (ten behoeve van de hennepkwekerij en/of stekkerij).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte op grond van het dossier ten aanzien van het primair ten laste gelegde enkel veroordeeld kan worden voor het medeplegen van het telen van de 278 aangetroffen moederplanten en niet ten aanzien van de aangetroffen hennepstekken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 4 mei 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb in de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 in het pand aan de [straatnaam] te Lemmer moeder-hennepplanten verzorgd door het klimaat en de temperatuur in de ruimte op orde te houden en de planten te voorzien van voldoende bemesting en water.
Het doel van moederplanten is dat ze gestekt worden. Ik heb gezien dat er van de planten die ik verzorgde, stekjes afgehaald zijn. Ik kreeg voor het verzorgen van de planten een geldelijke vergoeding per uur. Ik had een sleutel van het pand waarin de moeder-hennepplanten en de hennepstekken stonden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2014, opgenomen op pagina 120 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2014023196 d.d. 11 augustus 2014, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 11 maart 2014 waren wij belast met een onderzoek naar een mogelijke hennepkwekerij. Deze kwekerij zou zich mogelijk bevinden op het adres [straatnaam] te Lemmer. Wij zijn dit pand binnen gegaan. Wij zagen dat er drie manspersonen door een deur met een luikje kwamen. Deze personen werden door collega’s aangehouden. Het ging om: [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Hierop zijn wij de ruimte ingegaan waar even daarvoor de drie verdachten naar buiten kwamen. In deze ruimte zagen wij aan de rechterzijde een stellagekast staan van ongeveer 8 meter. In deze kast stonden 3458 stekjes in steenwol. Wij zagen dat deze ruimte ongeveer 12,2 meter bij 2,42 meter was. Wij zijn hierop door deze ruimte gelopen. Aan de achterzijde van deze ruimte troffen wij aan de linkerzijde een doorgang aan. Deze doorgang bracht ons in een ruimte met 287 hennep moederplanten. Boven deze hennepplanten zagen wij 30 lampen met 600 watt hangen. Ook zagen wij een bord met daarop 30 transformatoren hangen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 maart 2014, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
Ik betaal de huur van het pand aan de [straatnaam] te Lemmer. Ik huur het pand vanaf november 2014. Ik werd hiervoor benaderd door een man omdat ik in het verleden ook al wat in weedzaakjes had gezeten.
Ik en [verdachte] hadden de sleutel van het pand. [medeverdachte 2] had die zaterdag wel een sleutel van het pand.
Ik reed zelf naar Emmeloord. Daar werd ik opgepikt door [verdachte] en dan reden we naar Lemmer. [medeverdachte 2] is op eigen gelegenheid gekomen.
Ik help sinds half januari van dit jaar in de stekkerij. Die moederplanten stonden er toen al. Wanneer er verkocht zou worden, dan zou ik ook geld beuren. In eerste instantie zou ik 20 euro per uur krijgen, maar de kweek lukte niet.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv), opgenomen op p.16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Inbeslagneming : 11 maart 2014
Beslagene : [medeverdachte 2]
Object : papier
Bijzonderheden : lijst met benodigdheden voor een kwekerij.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunt van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] waren in het bezit van een sleutel die toegang gaf tot het pand waarin de hennepstekken en de moederplanten zich bevonden.
Verdachte heeft erkend dat hij de moederplanten heeft verzorgd. Ook heeft hij verklaard dat de moederplanten bedoeld waren voor het afknippen van stekken en dat hij heeft gezien dat er van de moederplanten stekken waren genomen.
De door verdachte verzorgde moederplanten bevonden zich in een ruimte die via een doorgang vanuit de ruimte waar de hennepstekken stonden, was te bereiken.
De medeverdachte [medeverdachte 1] is net als verdachte op 11 maart 2014 in het pand aangetroffen en heeft ook erkend dat hij heeft geholpen in de kwekerij. Daarnaast is medeverdachte [medeverdachte 2] op 11 maart 2014 in de hennepkwekerij aangetroffen. Bij hem werd een lijst met benodigdheden voor een kwekerij aangetroffen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet alleen voor het telen van de moederplanten maar ook voor het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen hennepstekken de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
Voor het opzettelijk aanwezig hebben is niet noodzakelijk dat het middel ook toebehoort aan deze persoon, of dat de verdachte een beschikkings- of beheersbevoegdheid had ten aanzien van het middel. Voor strafbaarheid is het voldoende dat het middel zich in de machtssfeer bevindt van de verdachte.
Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank sprake nu verdachte over de sleutel van het pand beschikte en hij langs de hennepstekken moest lopen om de ruimte waarin de moederplanten zich bevonden te bereiken. Daarnaast hield verdachte zich actief bezig met de moederplanten waarvan de hennepstekken werden gemaakt.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat niet alleen het medeplegen van het telen van de 287 hennepplanten, maar ook het medeplegen van het voorhanden hebben van een groot aantal hennepplanten of delen daarvan (te weten de stekken) wettig en overtuigend bewezen is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 november 2013 tot en met 11 maart 2014 te Lemmer, gemeente De Friese Meren tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van 287 hennepplanten en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [straatnaam] een groot aantal hennepplanten of delen daarvan, beide zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om - gelet op het tijdsverloop en zijn pleidooi om de bewezenverklaring te beperken tot 287 hennepplanten - een deel van de gevorderde taakstraf voorwaardelijk op te leggen en het onvoorwaardelijke deel te beperken tot 50 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland d.d. 28 februari 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het telen van hennep en het aanwezig hebben van een groot aantal hennepstekken.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hiermee heeft bijgedragen aan het in stand houden van de illegale hennepteelt. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt en de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het feit ruim drie jaren geleden is gepleegd. Het tijdsverloop sinds het plegen van het feit is niet te wijten aan verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de relevante justitiële documentatie van verdachte niet van recente datum is.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat en dat een gedragsinterventie geen meerwaarde heeft omdat het ten laste gelegde drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd om een taakstraf op te leggen.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS ten aanzien van het telen van hennepplanten. Daaruit blijkt dat voor het telen van 100-500 hennepplanten een taakstraf voor de duur van 120 uren, alsmede de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand het uitgangspunt is.
Voor het aanwezig hebben van hennepplanten bestaat geen landelijk oriëntatiepunt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in zijn eis voldoende rekening heeft gehouden met de ouderdom van de zaak en de overige beschreven omstandigheden.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding, mede gelet op het reclasseringsadvies, om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de gevorderde taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden is en zal deze dan ook aan verdachte opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. G.C. Koelman en
mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 mei 2017.