ECLI:NL:RBNNE:2017:4525

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
18/730120-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling, bedreiging en onttrekking van minderjarige aan wettelijk gezag

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 24 november 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan zeven strafbare feiten. De feiten omvatten drie mishandelingen, de vernieling van een raam, twee bedreigingen van zijn ex-vrouw en de onttrekking van zijn minderjarige zoon aan het wettelijk gezag van zijn ex-vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 maart 2015 in Lemmer, met een houten stok, [slachtoffer 1] heeft geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft hij op verschillende data [slachtoffer 3] bedreigd en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] mishandeld. De verdachte heeft zijn zoon, [slachtoffer 6], op 1 oktober 2016 onttrokken aan het wettelijk gezag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde en de overige feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan behandeling. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730120-16
ter berechting gevoegde parketnummers 18/227908-15, 18/720318-16, 18/730408-16, 18/730409-16, 18/730482-16 en 18/730271-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. de Jong , advocaat te Burgum. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2015 te Lemmer, in elk geval in de gemeente De Friese Meren, aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een fractuur van de ellepijp (onderarm), en/of
- een zogenaamde winkelhaak (hoofdwond) van 8 centimeter, en/of
- diverse verwondingen in het gezicht, en/of
- snijwonden tussen de vingers,
heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] (meermalen) met een (slag)voorwerp, te weten een houten tafelpoot/stok, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen zijn arm, althans tegen het lichaam te slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 maart 2015, te Lemmer, in elk geval in de gemeente De Friese Meren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een slagvoorwerp, te weten een houten tafelpoot/stok, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen een arm, althans tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2015, te Lemmer, in elk geval in de gemeente De Friese Meren,
opzettelijk en wederrechtelijk vier ruiten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 9 oktober 2015 te [pleegplaats 1] , gemeente De Fryske Marren, en persoon, genaamd [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "als je dat doet, maak ik je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Joure, gemeente De Fryske Marren, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik wil mijn zoon zien en anders vermoord ik je en anders sla ik de hele zaak in elkaar en met jou erbij" en/of dreigend voor die [slachtoffer 3] te gaan staan met gebalde vuisten en/of een stok en/of dreigend met een stok door de lucht te zwaaien in de richting van die [slachtoffer 3] , althans woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te [pleegplaats 1] , gemeente De Fryske Marren, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of in de buik te trappen en/of te schoppen en/of een deur opentrekken en/of weer (deels) dichtdrukken, waar die [slachtoffer 4] voor stond, waardoor die deur tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 4] kwam;
6.
hij op of omstreeks 04 juni 2016 te [pleegplaats 2] , gemeente De Fryske Marren, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] naar de grond te duwen en/of meermalen tegen het lichaam te slaan en/of te stompen met een stoel;
7.
hij op of omstreeks 01 oktober 2016 te Heerenveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 2005, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1. primair ten laste gelegde.
Zij heeft veroordeling voor het onder 1. subsidiair, 2., 3., 4., 5., 6. en 7. ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde. Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde kan volgens de raadsman wel bewezen worden verklaard.
Het onder 2., 3., en 4. ten laste gelegde kan volgens de raadsman eveneens bewezen worden verklaard, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde de vernieling van slechts één ruit kan worden bewezen en ten aanzien van de onder 4. ten laste gelegde bedreiging kan alleen worden bewezen dat verdachte de woorden "anders sla ik de hele zaak in elkaar" heeft gebezigd. Het onder 5. ten laste gelegde wordt stellig ontkend door verdachte. Het kan zijn dat aangever door een ongelukkige samenloop van omstandigheden tegen een deur aangelopen is.
De mishandeling van [slachtoffer 5] , zoals onder 6. is ten laste gelegd, en het onder 7. ten laste gelegde kunnen worden bewezen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, het onder 1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat onder 2. onvoldoende wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte meer dan één ruit heeft vernield, zodat de rechtbank hem daarvan vrij zal spreken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 10 maart 2015 bij de woning van [slachtoffer 1] in Lemmer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2015, opgenomen op pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015070068 d.d. 20 april 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 10 maart 2015 zat ik in mijn woning in Lemmer in de woonkamer. Ik hoorde geklop op de schuifdeur van de woonkamer. Ik ben hierop naar de schuifdeur gelopen. Ik zag drie personen staan. Ik zag [naam] en [getuige 1] . Hierop heb ik de schuifdeur geopend. Ik zag bij het openen van de schuifdeur dat de derde persoon [verdachte] was. Ik denk dat ik de deur een dertig centimeter open had geschoven toen ik een klap op mijn voorhoofd voelde. Dit was aan de rechterzijde boven mijn rechteroor. Later is dit in het ziekenhuis gehecht met vier hechtingen. Ik zag dat [verdachte] mij sloeg met een houten stok. Ik voelde bloed stromen over mijn hoofd.
Hierna hoorde ik een klap, ik zag dat het raam van de schuifdeur werd vernield. Ik voelde dat er allemaal stukken glas tegen mij aanspatten. Ik stond strak achter deze schuifdeur. Hierdoor heb ik allemaal wondjes in mijn gezicht door rondvliegende glassplinters. Ik zag dat [verdachte] dit raam kapot sloeg met de houten stok. Ik zag dat [verdachte] door de kapotte schuifdeur mij een klap wilde gegeven. Ik zag namelijk dat de houten stok in de richting van mijn hoofd werd geslagen. Ik heb deze slag afgeslagen met rechterarm. Later bleek in het ziekenhuis dat mijn arm gebroken was.
Hierop werd ik geraakt met deze houten stok op mijn linkerarm en hand. [verdachte] had continu de houten stok vast. Hiermee heeft [verdachte] mij meerdere keren geslagen.
Ik ben twee keer in het ziekenhuis geweest. In verband met de zwellingen was de breuk in mijn rechter arm eerst niet zichtbaar. Ik heb vier hechtingen in mijn hoofd. Ook heb ik meerdere zwellingen op mijn armen en handen. In mijn gezicht en handen zitten meerdere wonden van glassplinters. Mijn linkerhand is door een klap opengesprongen en opgezet. Mijn onderlip is dik, kennelijk ben ik hier ook geraakt. Mijn hele bovenlichaam doet pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 april 2015, opgenomen op pagina 115 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Vanaf begin september huurde [slachtoffer 1] de woning aan de [straatnaam] in Lemmer. In september was de woning nog intact.
Ik ben gebeld door de politie dat er ramen gesneuveld waren. Ik ben naar de woning toe gereden en toen zag ik dat er ramen uit lagen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een letselverklaring van GGD Fryslân, op 12 maart 2015 opgemaakt en ondertekend door [naam] , opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] .
Datum onderzoek: 12 maart 2015.
Info van huisarts dhr. R. Poutsma van de dokterswacht te Heerenveen aan eigen huisarts vermeldt:
Contact datum: 10-03-2015: Probleem t.g.v. geweld.
Dhr. heeft ruzie gehad, zit onder het bloed, geslagen op hoofd en arm, ruit van deur tegen hoofd/gezicht.
Onderzoek: Hoofd bebloed en wond rechts frontotemporaal (voor rechts op hoofd), 8 centimeter, met winkelhaak, diverse kleine verwondingen gelaat, talloze glassplinters behaarde hoofd, gezicht en handen. Rechts op onderarm ulnair (= zijde van ellepijp) grote zwelling, 15x15 centimeter, snijwondjes handen en vingers, linker hand zwelling middenhandsbeentjes, snijwond tussen linker duim en wijsvinger.
Conclusie: snijwonden en contusies (= kneuzingen).
Beleid: wond op hoofd gehecht, wond hand (tussen duim en wijsvinger) met steristrip - pleister (wil geen hechtingen in hand). Wondtoilet (is reinigen) en tetanus beschermd anamnestisch.
Bij röntgenonderzoek op de spoedeisende hulp afdeling van ziekenhuis De Tjongerschans in Heerenveen op 11-03-2015 werd vastgesteld dat er sprake was van een "midschacht" fractuur van de ellepijp van de rechter onderarm, waarvoor betrokkene een gipsspalk kreeg aangemeten, hij kreeg medicatie voorgeschreven voor pijnstilling en hij kreeg een controle afspraak voor over 1 week.
Letselbeschrijving
Betrokkene kwam op het spreekuur bij de GGD met zijn rechter arm in het gips gespalkt vanwege de bovengenoemde fractuur van de ellepijp die in het ziekenhuis werd vastgesteld. Rechts voor boven op het behaarde hoofd een gehechte huidwond in de vorm van een winkelhaak zoals door de huisarts van de dokterswacht is gehecht.
Op de linker bovenarm een reeds beginnend wegtrekkende blauw-paarsige verkleuring van ongeveer 10 bij 10 centimeter van een bloeduitstorting/ kneuzing die reeds begint weg te trekken.
Over de handrug van de linkerhand een diffuse en wat licht paarsige zwelling en op de overgang naar de pols aan de pinkzijde is een wat ronde paarsige verkleuring van enkele centimeter in doorsnee van een opp.
Kneuzing/bloeduitstorting over deze handrug en pols.
Op een door betrokkene zelf aangeleverde en wat onscherpe foto van de linker hand, welke op de avond van het incident op 10-03-15 is gemaakt van het letsel tussen duim en wijsvinger van deze linker hand een vers bebloede wijkende scherprandige scheurwond en op het spreekuur bij de GGD op 12-03-15 is een wat rustiger beeld van deze scheurwond/barstwond met scherprandige begrenzing met reeds een beginnende tendens van genezing. Op de binnenkant van de linker duimmuis een donker rood scherprandige, oppervlakkig kras -of snijspoor van ongeveer 1,5 centimeter en op de binnen kant/ onderkant van het eerste duimgewrichtje een oppervlakkige wat donker gekleurde ontvelling met wat gewonnen bloed van ongeveer 1,5 centimeter bij 3-4 millimeter. Verspreid over het gezicht/gelaat een aantal oppervlakkige, kleine rode puntjes en krasjes van zeer oppervlakkige kleine huidwondjes.
Beoordeling (interpretatie) van de letsels
Er is sprake van een fractuur van de ellepijp van de rechter onderarm, wat kan passen bij stomp of botsend uitwendig mechanisch geweld en wat zou kunnen zijn veroorzaakt door het afweren van een klap met een voorwerp zoals door betrokkene aangegeven.
De gehechte huidwond in de vorm van een winkelhaak rechts voor op het behaarde hoofd past bij een scheur- of barstwond door stomp- of botsend uitwendig mechanisch geweld, wat ook zou kunnen zijn veroorzaakt door een klap met een voorwerp zoals door betrokkene aangegeven.
De reeds wat wegtrekkende bloeduitstorting op de linker bovenarm past bij stomp uitwendig mechanisch geweld, wat door een stomp/vuistslag of klap met een voorwerp kan zijn veroorzaakt. De diffuse lichtpaarse zwelling over de linker handrug en de kleine paarse kneuzing /bloeduitstorting aan de pinkzijde op de linker pols passen bij stomp uitwendig mechanisch geweld zoals door een klap of stomp of een klap met een voorwerp kan zijn veroorzaakt.
De wijkende, scherprandige barst - of scheurwond tussen duim en wijsvinger van de linker hand kan passen bij uitwendig mechanisch geweld door een klap met een voorwerp zoals bijvoorbeeld een stok of een knuppel of het afweren ervan.
De over het gezicht/gelaat verspreide oppervlakkige kleine puntvormige huidbeschadigingen en kleine krasjes passen bij oppervlakkig krassend contact of contact met voorwerpen met scherpe rand of oppervlak en zouden bijvoorbeeld kunnen zijn veroorzaakt door glassplinters van de ingeslagen ruit van de schuifdeur bij het bovengenoemde incident.
Conclusie
Ontstaan: De boven beschreven letsels kunnen passen bij de datum van bovengenoemd incident.
Letsel past bij: Het geconstateerde letsel kan passen bij de door betrokkene aangegeven toedracht.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 maart 2015, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben op 10 maart 2015 met [verdachte] in de auto naar [verdachte] gereden. We stapten uit de auto. Ik zei dat ik het probleem wilde oplossen. [verdachte] zei dat hij het probleem niet zo wilde oplossen. Hierna wilde [verdachte] de deur van de schuifpui dicht doen, maar toen pakte [verdachte] hem beet. Ik zag hierna dat [verdachte] het raam van de schuifpui in sloeg met een stuk hout. Volgens mij heeft [verdachte] nadat hij het raam kapot had geslagen met die stok [verdachte] met de stok geslagen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 3. ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 9 oktober 2015 met [slachtoffer 3] in de woning aan de [straatnaam] in [pleegplaats 1] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 oktober 2015, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015295683 d.d. 12 oktober 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 9 oktober 2015 kwam [verdachte] het erf op rijden. Hij zei:" je bent een kutwijf en ik wil dat [slachtoffer 6] niet meer naar je dochter gaat want haar vriend rookt wel eens een joint. Ik wil niet dat onze zoon daar komt". Ik heb toen [getuige 2] van de politie Joure gebeld en die luisterde mee met het volgende. Ik hoorde dat [verdachte] zei: als ik dit wel gaat doen dan ga ik je kop verbouwen en vermoorden. [verdachte] zei: "Ik wil hem daar niet hebben, ik ben de vader en anders dan sla ik hier de ramen eruit en krijg jij de bloempot tegen je kop". Ik zag dat hij een kopje koffie door de woonkamer sloeg en dat hij een mes in zijn handen had en met dat bestekmes in mijn richting wees. Ik hoorde dat hij zei: "ik snij je kop eraf en vermoord je, ik maak je hartstikkene dood". Door deze bedreigingen voel ik mij erg bedreigd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2015, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 9 oktober 2015 kregen wij, verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], een live telefoon- gesprek onder oren via de dienstmobiel van collega [getuige 2] .
Wij wisten dat de vrouw persoon aan de telefoon betrof: [slachtoffer 3] . Wij wisten ook dat de manspersoon waarmee [slachtoffer 3] in discussie was, betrof: [verdachte] .
Wij hoorden via de telefoon wat er zich op dat moment afspeelde in perceel [straatnaam] . Wij hoorden dat [verdachte] in dit gesprek continue met zeer luide toon tegen [slachtoffer 3] sprak. Wij hoorden dat gedurende het gehele gesprek [verdachte] erg boos en agressief overkwam. Wij konden niet alles feitelijk horen in verband met de kwaliteit van de verbinding maar wij beseften wel dat het een ernstige, dreigende situatie betrof. Wij hoorden op een gegeven moment dat [verdachte] zei: "als je dat doet, maak ik je af", of woorden van gelijke strekking.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 4. ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 13 augustus 2016 in één van de kantoorruimtes in Joure waar [slachtoffer 3] aan het werk was. Ik heb tegen [slachtoffer 3] gezegd dat ik mijn zoon wilde zien. Ik heb op enig moment in die kantoorruimte een stok gepakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 augustus 2016, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016232084 d.d. 7 oktober 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Vandaag, 13 augustus 2016, was ik samen met mijn vriend [getuige 3] werkzaam op het bedrijfsterrein van [naam] . Het terrein is gevestigd aan de achterzijde van de [naam] aan de straat [straatnaam] te Joure. Ik was bezig met het schoonmaken van de kantoorruimtes op het terrein toen [verdachte] plotseling achter mij stond. Ik hoorde [verdachte] naar mij schreeuwen en voelde dat ik alweer angstig werd. Toen ik mij omdraaide zag ik dat het inderdaad [verdachte] was. [verdachte] zei tegen mij: "Ik wil mijn zoon zien". Op een gegeven moment zei [verdachte] tegen mij: "als ik mijn zoon niet zie sla ik hier de heleboel aan gort". Ik voelde aan mijzelf dat ik door de situatie in shock raakte. Ik weet niet meer precies wat [verdachte] allemaal tegen mij zei, maar ik zag aan hem dat hij steeds kwader werd. Ik zag dit aan de blik in zijn ogen. De blik die hij vandaag had, had hij ook in de vorige situaties en ik weet dan dat het zo mis kan lopen. Vervolgens zag ik dat [verdachte] dichter bij me kwam staan en tegen mij begon te schreeuwen waarbij hij duidelijk maakte dat hij niet voor mij weg zou gaan. Hij maakte dit extra duidelijk door met gebalde vuisten voor mij te staan en zo in mijn richting te lopen. Ik kreeg daarbij de indruk dat hij mij zou slaan. Ik zag dat hij de stok pakte die bij de ingang van de kantoorruimte stond. Hiermee liep hij weer in mijn richting waarbij hij de stok boven zijn hoofd hield. Ik dacht dat hij mij met de stok zou slaan omdat hij deze beweging maakte. Ook zag ik dat hij met deze stok in het rond zwaaide.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 augustus 2016, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik ga twee keer in de week mee met [slachtoffer 3] als ze moet werken bij de bouwketen van [naam] te Joure, die op een terrein staan naast de [naam] .
Vandaag, 13 augustus 2016, was ik ook bij haar tijdens haar werk in de zelfde bouwkeet waar [slachtoffer 3] aan het werk was. Ik zag en herkende ineens [verdachte] voorbij lopen en hij vroeg al lopend naar mij: "waar is [slachtoffer 3] ?" Ik zag dat [verdachte] naar de naast gelegen kamer liep waar [slachtoffer 3] aan het werk was. Ik hoorde dat [verdachte] met een dreigende en schreeuwende stem tegen [slachtoffer 3] zei: 'Ik wil mijn zoon zien en anders vermoord ik je en anders sla ik de hele zaak in elkaar en met jou erbij'.
De rechtbank acht de door verdachte ter terechtzitting gegeven verklaring, dat hij een stok pakte om aangeefster te helpen met vegen, niet aannemelijk. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte tijdens het verhoor bij de politie heeft ontkend een stok te hebben vastgehouden, en dat het zich behulpzaam tonen in de verste verte niet past bij de door aangeefster en de getuige [getuige 3] omschreven boosheid van verdachte op dat moment.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 5. ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik had op 6 augustus 2016 bij de [straatnaam] te [pleegplaats 1] een discussie met [slachtoffer 4] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2016, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016225770 d.d. 8 augustus 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Vandaag, 6 augustus 2016, zat ik in het tuinhuisje op het erf aan de [straatnaam] te [pleegplaats 1] . Ik hoorde een auto het erf op komen. Ik ben toen gaan kijken en ik zag de auto van [verdachte] . Ik zag [verdachte] vervolgens uitstappen. Ik wilde in versnelde pas naar de deur lopen om naar binnen te gaan. Ik zag dat [verdachte] naar mij toe rende. Al vinger wijzend rende hij op mij af. Ik ben toen gaan zitten op een stoel die naast het tuinhuis stond. Ik voelde vervolgens dat hij mij opzettelijk in mijn buik trapte. Ik voelde direct pijn op de rechterzijkant van mijn buik. Ik voel nu nog pijn, dus hij heeft mij hard geschopt. Direct na de trap voelde ik dat hij mij op mijn hoofd sloeg. Ik heb niet gezien dat hij mij sloeg. Kennelijk zag ik in mijn ooghoek deze klap wel aankomen want ik probeerde nog af te weren met mijn linkerarm. Ik voelde dat hij mij opzettelijk raakte op mijn rechterwang, vlakbij mijn mond. Ik voelde pijn naast mijn rechtermondhoek.
Toen ik binnen was ben ik in de spiegel gaan kijken. Ik voelde namelijk ook bloed langs mijn lip en toen ik er aan zat had ik bloed aan mijn vingers. Ik zag vervolgens dat ik een bloeduitstorting op mijn rechterwang heb en een klein wondje.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2016, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 6 augustus 2016 kwamen wij ter plaatse op de [straatnaam] te [pleegplaats 1] . Wij zagen een man, die naar later bleek te zijn, de heer [slachtoffer 4] . Wij zagen dat [slachtoffer 4] een bloeduitstorting had op zijn rechterwang. Wij hoorden dat de man was geslagen en geschopt door [verdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weerlegd door de voorgaande bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 4 juni 2016 te [pleegplaats 2] [slachtoffer 5] geduwd en hem meermalen met een stoel geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juni 2016, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016161844/2016180032 d.d. 9 augustus 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 4 juni 2016 zat ik op het terras bij de patatboer in [pleegplaats 2] . Op het terras zaten nog een man of vijf, waaronder [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] op een gegeven moment opstond. Vervolgens zag ik dat [verdachte] mijn richting op liep. Vervolgens pakte [verdachte] mij vast en duwde mij van mijn stoel waar ik in zat. Ik lag vervolgens op de grond. Ik zag vervolgens dat hij een stoel pakte met beide handen, die op het terras stond. Ik zag dat [verdachte] de stoel in de richting van mij bewoog. Ik zag en voelde dat de stoel met kracht en met opzet tegen mij aangeslagen werd. Dit werd meerdere malen gedaan. Ik probeerde de stoel te ontwijken, dit lukte helaas niet. Ik voelde pijn bij mijn beide armen en bij mijn linkerbeen.
Mijn linkerpols voelt pijnlijk aan. Mijn linker en rechter elleboog is open en komt bloed uit. Mijn linkerknie zit een schaaf plek en op mijn linkerkuit zit ook een grote schaafplek waar bloed uit kwam.
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 1 oktober 2016 [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 2005, uit de woning van de dochter van [slachtoffer 3] in Heerenveen meegenomen. Ik had hiervoor geen toestemming van [slachtoffer 3] , de moeder van [slachtoffer 6] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2016, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016281868 d.d. 12 oktober 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Mijn zoon is [slachtoffer 6] . Hij is elf jaar oud. Wij wonen zelf in [pleegplaats 1] , maar mijn zoon komt ook vaak in het weekend bij zijn zus [naam] , wonende te Heerenveen. Ik heb [slachtoffer 6] gisteravond naar [naam] gebracht. [slachtoffer 6] is de zoon van [verdachte] .
Hij heeft destijds aanvaard dat het zijn zoon is. Wij waren niet getrouwd. Er is ook geen samenlevingscontract. We hebben ongeveer 10 jaar bij elkaar gewoond; van februari 2005 tot ongeveer 2012. [verdachte] wil [slachtoffer 6] steeds zien. In het begin hebben we dat wel geprobeerd. Wij hebben de bezoekregeling in januari 2016 opgezegd. Dat is in overleg gegaan met diverse hulpverleningsinstanties.
Ik werd om 18:01 uur door [slachtoffer 6] gebeld. Ik hoorde dat [slachtoffer 6] zei tegen mij: "Je moet even overleggen met [verdachte] ", en ik kreeg direct [verdachte] aan de telefoon. [verdachte] zei: "Ik ben hier bij [naam] en ik neem [slachtoffer 6] mee." Ik zei tegen [verdachte] dat [slachtoffer 6] niet mee wilde, "dat moet je niet doen, want [slachtoffer 6] wil niet met jou mee". Ik had hierover al contact gehad met [verdachte] . Dit was gisteren. Ik heb hem toen een WhatsApp gestuurd en ik heb gezien dat hij deze app gelezen heeft. (Verbalisant heeft dat ook gezien, verbalisant heeft een foto van de tekst gemaakt en deze wordt bijgevoegd. Ik zag dat de strekking was dat [slachtoffer 6] niet naar [verdachte] wilde en alleen via mij of via de hulpverlening contact). [verdachte] stond gewoon zomaar bij [naam] in de woning toen ik hem vertelde dat [slachtoffer 6] niet mee mocht en zelf ook niet mee wilde. De verbinding werd toen in een keer verbroken. Later hoorde ik van [slachtoffer 6] dat [verdachte] hierna de telefoon boos op de grond had gegooid zo hard dat de telefoon helemaal stuk is. [slachtoffer 6] is hierna meegenomen door [verdachte] .
Volgens de gemeente heeft [verdachte] geen enkel gezag over [slachtoffer 6] . Ik ben niet getrouwd geweest met [verdachte] en ik heb ook geen geregistreerd partnerschap. Daarom heeft [verdachte] ook niet het gezag over [slachtoffer 6] , ondanks dat hij [slachtoffer 6] als zijn kind heeft erkend. Wij hebben nooit een verzoek ingediend bij de rechtbank om dat wel te regelen.
Verklaring [slachtoffer 6] : Nadat mijn vader de telefoon op de grond had vernield, moest ik mee. Ik werd in de auto gezet door [verdachte] en we reden weg.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2., 3., 4., 5., 6. en 7. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 10 maart 2015, te Lemmer, in de gemeente De Friese Meren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een slagvoorwerp, te weten een houten stok tegen het hoofd en tegen een arm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 maart 2015, te Lemmer, in de gemeente De Friese Meren, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft vernield;
3.
hij op 9 oktober 2015 te [pleegplaats 1] , gemeente De Fryske Marren, een persoon, genaamd [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "als je dat doet, maak ik je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 13 augustus 2016 te Joure, gemeente De Fryske Marren, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik wil mijn zoon zien en anders vermoord ik je en anders sla ik de hele zaak in elkaar en met jou erbij" en dreigend voor die [slachtoffer 3] te gaan staan met gebalde vuisten en een stok en dreigend met een stok door de lucht te zwaaien in de richting van die [slachtoffer 3] ;
5.
hij op 6 augustus 2016 te [pleegplaats 1] , gemeente De Fryske Marren, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] tegen het hoofd te slaan en in de buik te trappen;
6.
hij op 4 juni 2016 te [pleegplaats 2] , gemeente De Fryske Marren, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] naar de grond te duwen en meermalen tegen het lichaam te slaan met een stoel;
7.
hij op 1 oktober 2016 te Heerenveen, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 2005, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Poging zware mishandeling;
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
5. Mishandeling;
6. Mishandeling;
7. Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. subsidiair, 2., 3., 4., 5., 6. en 7. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis met aftrek van het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: 1) een meldplicht bij en toezicht door Reclassering Nederland, 2) een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 3] , waarbij verdachte enkel via juridische dienstverleners en hulpverleners contact mag hebben met [slachtoffer 3] en 3) meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en een eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak van het onder 5. ten laste gelegde, de gevorderde taakstraf gematigd zou moeten worden.
Voor het overige heeft de raadsman aangegeven dat de eis van de officier van justitie uitermate redelijk en billijk is, omdat hieruit blijkt dat de officier van justitie in haar eis rekening heeft gehouden met alle omstandigheden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven strafbare feiten, waaronder drie mishandelingen, de vernieling van een raam en twee maal de bedreiging van zijn ex-vrouw.
Daarnaast heeft verdachte zijn zoon onttrokken aan het wettelijk gezag van zijn ex-vrouw.
Eén van de bewezen verklaarde mishandelingen betreft een poging tot zware mishandeling van een man waarmee zijn schoonzoon een zakelijk conflict had. Verdachte heeft daarbij met een houten stok het slachtoffer meermalen tegen het hoofd en de arm geslagen, waardoor het slachtoffer verschillende verwondingen heeft opgelopen, waaronder een gebroken arm en een wond op zijn hoofd die gehecht moest worden.
De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan, nu verdachte het slachtoffer ernstig heeft mishandeld, terwijl dit bovendien plaatsvond in de woning van het slachtoffer. Een woning is met uitstek de plaats waar men zich veilig moet voelen.
Daarnaast tilt de rechtbank zwaar aan de onttrekking aan het wettelijk gezag van verdachtes zoon [slachtoffer 6] . De manier waarop hij door zijn vader is meegenomen heeft diepe indruk op hem gemaakt, zoals blijkt uit de door hem daarover afgelegde verklaringen bij de politie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten 1 en 2, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging wel rekening met het gegeven dat de feiten al enige tijd geleden zijn gepleegd (het laatste feit dateert van 1 oktober 2016). Voorts houdt de rechtbank ermee rekening dat verdachte al een jaar geen contact met politie en justitie heeft gehad. De laatste veroordeling dateert volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2014.
Ter terechtzitting hebben [naam] en [naam] , reclasseringsmedewerkers, de rechtbank mondeling geadviseerd omtrent de persoon van verdachte alsmede de op te leggen straf. Zij hebben aangegeven dat er bij verdachte sprake lijkt te zijn van emotieregulatie problemen. Op basis van het verleden van verdachte en deze problemen heeft de reclassering geadviseerd dat er nadere verdiepingsdiagnostiek dient plaats te vinden en dat verdachte een eventueel gewenste behandeling dient te ondergaan. Hieraan zou de meldplicht gekoppeld moeten worden, zodat de reclassering kan toezien op het verloop van de behandeling.
Daarnaast heeft de reclassering geadviseerd om aan verdachte een verbod op te leggen om met zijn ex-vrouw [slachtoffer 3] contact te onderhouden. Hiertoe is aanleiding omdat er nog veel zaken, zoals de omgang met zijn zoon, geregeld moeten worden, wat kan leiden tot conflicten.
Alles overwegende acht de rechtbank de gevorderde taakstraf voor de duur van 240 uren, alsmede de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden en zal deze aan verdachte opleggen.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf koppelt de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en de verplichting om mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek en vervolgens aan de - eventueel - op basis daarvan geadviseerde(ambulante) behandeling. De rechtbank ziet thans geen aanleiding om een contactverbod op te leggen. Daarbij is van belang dat het laatste feit dat betrekking heeft op [slachtoffer 3] al meer dan een jaar geleden is en er sindsdien geen contact meer is geweest met de politie over conflicten tussen hen beiden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich voorafgaand aan de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. Feit 1:
[slachtoffer 1], tot een bedrag van € 7.677,45, bestaande uit € 1.177,45
materiële schade en € 6.500,00 immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. Feit 3, 4 en 7:
[slachtoffer 3], tot een bedrag van € 700,00 immateriële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. Ad informandum gevoegde feit 1:
[slachtoffer 7], voor een nog onbekend bedrag;
4. Ad informandum gevoegde feit 2:
[slachtoffer 3], namens [slachtoffer 6] (geboren op [geboortedatum] 2005) tot een bedrag van € 295,56, bestaande uit € 146,56 materiële schade en € 150,00 immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ter terechtzitting is namens [slachtoffer 1] de vordering verminderd, in die zin dat deze
€ 7.421,51 bedraagt, vanwege een toegepaste korting in verband met ‘nieuw voor oud’ op de gevorderde schade aan de kleding en het vervallen van de schadepost ‘schoenen’.
[slachtoffer 7] heeft ter terechtzitting zijn vordering ingetrokken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] gevorderd, te weten tot een bedrag van € 921,51 materiële schade en een bedrag naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen immateriële schade. De vordering dient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft voorts gehele toewijzing van de vordering van [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 700,00, gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van [slachtoffer 6] wordt toegewezen tot een bedrag van € 296,56.
Ten aanzien van de genoemde vorderingen heeft de officier van justitie gevorderd dat deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en dat steeds de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van Nutterts de materiële posten niet betwist. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat, gelet op uitspraken van andere rechtbanken, een matiging passend is.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade.
De raadsman heeft de vordering van [slachtoffer 6] niet betwist.
Oordeel van de rechtbank

1. Vordering van [slachtoffer 1]

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de raadsman is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2015.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op
€ 1.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2015 en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

2. Vordering van [slachtoffer 3]

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3., 4. en 7. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de raadsman is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2016.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

3. Vordering [slachtoffer 7]

heeft zijn vordering ter terechtzitting van 10 november 2017 ingetrokken. Omdat de benadeelde partij aldus geen belang meer heeft bij behandeling van zijn vordering, zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk verklaren.

4. Vordering [slachtoffer 3] , namens [slachtoffer 6]

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 2. De vordering, waarvan de hoogte niet door de raadsman is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2017.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 279, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2., 3., 4., 5., 6. en 7. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.

een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 (drie) jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk 5 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich blijft melden zo vaak en zo lang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek en dat verdachte zich gedurende de proeftijd, althans voor zolang als de reclassering dat nodig acht, ambulant laat behandelen bij een forensische polikliniek, althans soortgelijke instelling, indien zulks op basis van de verdiepingsdiagnostiek wordt geadviseerd.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.921,51 (zegge: duizendnegenhonderdeneenentwintig euro en eenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2015.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.921,51 (zegge: duizendnegenhonderdeneenentwintig euro en eenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 921,51 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3, 4 en 7:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van ad informandum gevoegd feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 7]in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van ad informandum gevoegd feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] , namens [slachtoffer 6]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 295,56 (zegge: tweehonderdvijfennegentig euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , namens [slachtoffer 6] te betalen een bedrag van € 295,56 (zegge: tweehonderdvijfennegentig euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 145,56 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , namens [slachtoffer 6] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. P.P.D. Mathey-Bal en
mr C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2017.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.