ECLI:NL:RBNNE:2017:4543

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
18/730340-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 november 2017 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling van de veroordeelde voor oplichting. De officier van justitie had op 28 augustus 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde een betalingsverplichting aan de staat wordt opgelegd. Tijdens de behandeling op 13 november 2017 heeft de officier van justitie zijn vordering aangepast, waarbij het gevorderde bedrag werd gematigd tot € 275.500,00.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de door hem gepleegde strafbare feiten. De rechtbank baseert haar oordeel op het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de verklaring van de veroordeelde en de notariële akte die in het dossier is opgenomen. Uit het dossier blijkt dat de veroordeelde aan de verzekeringsmaatschappij Zevenwouden een bedrag van € 561.622,85 verschuldigd is, wat de rechtbank als basis heeft genomen voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde € 561.622,85 voordeel heeft genoten en heeft de betalingsverplichting aan de staat vastgesteld op € 275.500,00, zoals gevorderd door de officier van justitie. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de gevorderde matiging van de betalingsverplichting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. A.H.M. Dölle als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730340-16
verkorte beslissing van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 28 augustus 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 564.376,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/730340-16 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 13 november 2017.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn schriftelijke vordering aangepast in die zin dat de betalingsverplichting wordt gematigd tot een bedrag van € 275.500,00.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 27 november 2017 in de zaak met parketnummer 18/730340-16 veroordeeld ter zake oplichting, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van eventueel nader uit te werken wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, d.d. 7 juli 2016, de verklaring van veroordeelde zoals ter terechtzitting afgelegd, alsmede de notariële akte zoals die zich bevindt in het proces-verbaal van politie opgemaakt ter zake de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vordering van de officier van justitie als volgt.
Uit het onderliggende dossier blijkt dat tussen veroordeelde en de benadeelde, verzekeringsmaatschappij Zevenwouden, bij notariële akte een schulderkenning is opgemaakt. Veroordeelde erkent blijkens deze akte aan Zevenwouden een bedrag verschuldigd te zijn van € 561.622,85. De rechtbank ziet in deze schulderkenning grond om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op dit bedrag.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 561.622,85 voordeel heeft genoten.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij geen grond ziet af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde matiging van de betalingsverplichting tot een bedrag van
€ 275.500,00.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 561.622,85.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 275.500,00 (zegge: tweehonderdvijfenzeventigduizend vijfhonderd euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. A.W. Wassink en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 november 2017.
Mr. Van der Veen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.