ECLI:NL:RBNNE:2017:4699

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
18/830249-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing wegens gebrek aan bewijs van geweld of bedreiging met geweld

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing. De tenlastelegging omvatte het dreigen met geweld en het dwingen van een slachtoffer tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juni 2017 naar de woning van het slachtoffer is gegaan en hem heeft beschuldigd van seksueel misbruik. Tijdens dit gesprek heeft de verdachte dreigende uitspraken gedaan, maar de rechtbank oordeelt dat deze uitspraken niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake was van geweld of bedreiging met geweld. De verklaringen van de verdachte en het slachtoffer verschilden op belangrijke punten, met name over de aanwezigheid van een vuurwapen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldiging van afpersing en spreekt de verdachte vrij.

Daarnaast heeft het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering niet-ontvankelijk is, omdat het feit waarvoor de verdachte is aangeklaagd niet bewezen is. De benadeelde partij kan zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830249-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Stoeten, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2017 te [pleegplaats], gemeente Eemsmond, op de
openbare weg, te weten [straatnaam] , met het oogmerk om zich en/of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, te weten 1000 euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer] is gegaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak
je kapot, ik kan je helemaal kapotmaken" en/of "Ik wil smartengeld zien,
anders ga ik de politie bellen" en/of "Je moet naar buiten komen en je moet
betalen en dan is het klaar", althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking en/of
- voornoemde [slachtoffer] met een pistool heeft bedreigd, althans die
[slachtoffer] de indruk heeft gegeven dat hij, verdachte, een pistool bij
zich had en/of
- voornoemde [slachtoffer] dreigend heeft gesommeerd met hem, verdachte,
mee te gaan naar een pinautomaat en/of
- voornoemde [slachtoffer] dreigend heeft gesommeerd 1000 euro te pinnen
en (vervolgens) aan hem, verdachte, te overhandigen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest. Zij heeft gevorderd dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten een meldplicht bij de reclassering en -voor zover de reclassering dit nodig acht- het volgen van een ambulante behandeling bij Verslavingszorg Noord Nederland in verband met zijn alcoholproblematiek.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat zij de verklaring van aangever, in tegenstelling tot die van verdachte, betrouwbaar vindt, nu deze verklaring op diverse punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op grond hiervan kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte aangever door bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag, waarbij verdachte in ieder geval bij aangever de indruk heeft gewekt dat hij een pistool bij zich droeg.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte aangever door middel van geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van afpersing, zoals is ten laste gelegd, te kunnen komen, moet er sprake zijn geweest van dwang door middel van geweld of bedreiging met geweld.
Uit de door verdachte en aangever afgelegde verklaringen volgt dat verdachte op 23 juni 2017 naar de woning van aangever is gegaan, waar hij aangever op boze toon heeft beschuldigd van seksueel misbruik van leerlingen en hem heeft geconfronteerd met seksueel getinte WhatsApp-berichten die door aangever aan een van zijn leerlingen zijn gestuurd. Verdachte heeft daarbij gedreigd aangifte bij de politie te zullen doen, waarbij hij onder meer heeft gezegd dat hij aangever "kapot zou maken". Aangever heeft uiteindelijk, in ruil voor verwijdering van de WhatsApp-berichten, een bedrag van € 1.000,-- aan verdachte overhandigd.
De verklaringen van verdachte en aangever lopen echter uiteen met betrekking tot het al dan niet dreigen met een vuurwapen. Verdachte heeft ontkend dat hij -zoals aangever heeft verklaard- een pistool in zijn broekband had of aangever bewust die indruk heeft willen geven. Nu uit de verklaring van aangever, inhoudende dat hij dacht een deel van een vuurwapen te hebben gezien, nog niet kan worden afgeleid dat verdachte een pistool bij zich had of bewust die indruk bij aangever heeft willen wekken, en dit onderdeel van de verklaring van aangever niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met een pistool heeft gedreigd of bewust bij aangever de indruk heeft willen wekken dat hij in het bezit was van een pistool.
De overige in de tenlastelegging opgenomen handelingen ter uitwerking van het geweld en de bedreiging met geweld kunnen naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet zonder meer als geweld of bedreiging met geweld worden gekwalificeerd. Zo wordt het dreigend toevoegen "Ik maak je kapot, ik kan je helemaal kapotmaken" in het algemeen spraakgebruik niet noodzakelijkerwijs gebruikt om aan te geven dat iemand fysiek iets moet worden aangedaan, maar kan het ook duiden op het te gronde richten van het sociale leven van de betreffende persoon, zeker in onderhavig geval waarin aangever als leraar werd beticht van seksueel overschrijdend gedrag. Ook het dreigend toevoegen "Ik wil smartengeld zien, anders ga ik de politie bellen" en "Je moet naar buiten komen en je moet betalen en dan is het klaar" is naar het oordeel van de rechtbank niet als geweld of bedreiging met geweld aan te merken. Dit laat onverlet dat deze bewoordingen in maatschappelijke zin wel degelijk bedreigend voor aangever kunnen zijn geweest. Afdreiging is evenwel niet ten laste gelegd.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat sprake is geweest van dwingen door geweld of bedreiging met geweld door middel van de in de tenlastelegging opgenomen handelingen, zal verdachte van de hem ten laste gelegde afpersing worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.798,14 ter vergoeding van materiële schade en € 3.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. L.A.A. Ongenae, de vordering ter vergoeding van materiële schade beperkt tot een bedrag van € 3.276,56 vanwege dubbeltelling van kosten voor bezoeken aan de psycholoog en het per abuis rekenen van reiskosten voor het opstellen van een consultverslag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.276,56 aan materiële schade en een bedrag aan
€ 3.500,-- aan immateriële schade kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich impliciet op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 december 2017.
Mr. Haisma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.