RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummers: LEE 17/4022 en 17/4023
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2017 in de zaken tussen
[verzoekster], gevestigd te [plaats 1], verzoekster,
(gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland, verweerder,
(gemachtigde: mr. J. Boersma).
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster aangeschreven om het gebruik als clubhuis van het pand op het perceel [adres] te [plaats 1] in strijd met het bestemmingsplan “Industrieterrein De Haven” voor 26 augustus 2017 te staken, bij gebreke waarvan verzoekster een dwangsom verbeurt van € 10.000,-- per dag dat verweerder constateert dat het gebouw wordt gebruikt dan wel is ingericht als clubhuis, met een maximum van € 30.000,--.
Bij besluit van 7 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van verzoekster ongegrond verklaard en haar aangeschreven om binnen vier weken na verzending van het bestreden besluit het met voormeld bestemmingsplan strijdige gebruik van het pand op het perceel [adres] te [plaats 1] te staken. Wanneer voormeld pand vier weken na verzending van dit besluit nog wordt gebruikt als clubhuis of is ingericht met de elementen die dit gebruik bevestigen, verbeurt verzoekster een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat geconstateerd is dat het gebouw wordt gebruikt dan wel is ingericht als clubhuis, met een maximum van € 30.000,--.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 17/4023. Tevens heeft verzoekster op 23 november 2017 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 14 december 2017.
Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en O. Clevering.
1. Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoekster is eigenaar van het pand op het perceel [adres] te [plaats 1].
1.2. Op 16 juni 2017 hebben een toezichthouder en juridisch medewerker van de gemeente Smallingerland een bezoek gebracht aan het pand op het perceel [adres] te [plaats 1]. Hun bevindingen zijn neergelegd in een inspectierapport van 16 juni 2017. In dit inspectierapport is aangegeven dat er op het moment van bezoek een clubavond van de motorclub Blackguards plaatsvindt. Verder is in het inspectierapport opgenomen dat door de heer Huizing te kennen is gegeven dat het pand aan [adres] het nieuwe clubhuis van voormelde motorclub is en dat er iedere vrijdagavond een clubavond is.
1.3. Naar aanleiding van de weergegeven bevindingen in het inspectierapport heeft er op 6 juli 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds de heer [naam] (penning-meester van eiseres) en anderzijds de heren [naam] (burgemeester), [naam] (loco-burgemeester) en [naam] (politie). Een gespreksverslag bevindt zich onder de gedingstukken.
1.4. Verweerder heeft bij brief van 6 juli 2017 aan verzoekster medegedeeld voornemens te zijn om handhavend op te treden.
Verder heeft verweerder verzoekster met deze brief in de gelegenheid gesteld om voor
21 juli 2017 een zienswijze bij verweerder in te dienen.
1.5. Verzoekster heeft bij ongedateerde brief een zienswijze bij verweerder ingediend.
1.6. Op 21 juli 2017 hebben een toezichthouder en een juridisch medewerker van de gemeente Smallingerland een hercontrole uitgevoerd. Hun bevindingen zijn neergelegd in een inspectierapport van 21 juli 2017. In dit inspectierapport is onder meer het volgende aangegeven. Op het moment van het bezoek vindt een clubavond van de motorclub Blackguards plaats (eigen waarneming). In totaal waren er negen personen aanwezig, later tien. Men zat buiten aan een picknicktafel en er werd voornamelijk bier gedronken. De bar en stamtafel waren nog aanwezig, evenals de posters waarop de naam en het logo van de Blackguards zichtbaar waren. Een aantal personen droeg de ‘colors’ van voormelde motorclub. Anderen droegen een hoody met het logo van de motorclub. Niet iedere aanwezige droeg zichtbare kenmerken van de Blackguards. In de sleutelruimte stonden twee motoren (zijspan en wegracer) en een brommer (Zundapp). Verder stond er een lasapparaat met elektrodes. Er is geen gereedschapskist/kar gezien. Brandtonnen stonden buiten gevuld met hout. Op de zolder stond nog een tafel met daaromheen vier stoelen.
1.7. Bij primair besluit van 27 juli 2017 heeft verweerder verzoekster aangeschreven om het gebruik als clubhuis van het pand op het perceel [adres] te [plaats 1] in strijd met het bestemmingsplan “Industrieterrein De Haven” voor 26 augustus 2017 te staken, bij gebreke waarvan verzoekster een dwangsom verbeurt van € 10.000,-- per dag dat verweerder constateert dat het gebouw wordt gebruikt dan wel is ingericht als clubhuis, met een maximum van € 30.000,--.
In dit besluit heeft verweerder aangegeven dat de navolgende elementen bepalend zijn voor het strijdige gebruik:
- clubavonden van de motorclub Blackguards;
- aanwezige kenmerken van de motorclub Blackguards;
- het gebruik als clubhuis.
1.8. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 14 augustus 2017 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft verzoekster op 14 augustus 2017 de voorzieningen-rechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 17/2863.
1.9. Verweerder heeft bij besluit van 22 augustus 2017 de begunstigingstermijn van het primaire besluit van 27 juli 2017 verlengd tot vier weken na het besluit op bezwaar. Daarop heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.
1.10. Verzoekster heeft het bezwaarschrift mondeling toegelicht op een hoorzitting van
20 september 2017. Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
1.11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van verzoekster ongegrond verklaard en haar aangeschreven om binnen vier weken na verzending van het bestreden besluit het met voormeld bestemmingsplan strijdige gebruik van het pand op het perceel [adres] te [plaats 1] te staken. Wanneer voormeld pand vier weken na verzending van dit besluit nog wordt gebruikt als clubhuis of is ingericht met de elementen die dit gebruik bevestigen, verbeurt verzoekster een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat geconstateerd is dat het gebouw wordt gebruikt dan wel is ingericht als clubhuis, met een maximum van € 30.000,--.
In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat de navolgende elementen bepalend zijn voor het strijdige gebruik:
- er geen clubavonden meer plaatsvinden;
- het gebruik als clubhuis.
Toepasselijke regelgeving
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het bestuur uitvoert.
2.2. Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen.
Ingevolge artikel 5:32b, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
Ingevolge artikel 5:32b, derde lid, van de Awb staan de bedragen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan “Industrieterrein De Haven” is aan het perceel de bestemming “Bedrijventerrein” toegekend.
Ingevolge artikel 5.1, lid d, van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn de voor “Bedrijventerrein” aangewezen gronden bestemd voor: bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2”, alsmede voor:
s. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of ruimtebehoevende hobby’s,
maar ook voor de daarbij behorende:
w. restauratieve voorzieningen.
Ingevolge artikel 15.1 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan wordt tot een gebruik strijdig met deze bestemming in ieder geval gerekend:
a. prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen, behalve als dit duidelijk is toegestaan in de bestemmingsregels;
b. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
c. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, met uitzondering op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – verblijf – loswal”;
d. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
e. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, waaronder kampeermiddelen.
3. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.1. Aangezien verzoekster dwangsommen verbeurt, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoekster gegeven.
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit een tweetal inspectierapporten van gemeentelijke toezichthouders is gebleken dat er clubavonden van de motorclub Blackguards worden gehouden in voormeld pand. In dit verband wijst verweerder erop dat de feitelijke situatie is dat de ruimte op het perceel aan [adres] te [plaats 1] in strijd met het bestemmingsplan “Industrieterrein De Haven” als clubhuis wordt gebruikt.
4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat met het bestemmingsplan strijdig gebruik aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Gelet hierop is de vermeende en door verzoekster ontkende relatie tussen leden van verzoekster en de motorclub Blackguards in dit geval niet van belang, aangezien de dwangsomaanschrijving niet daarop is gebaseerd. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter hieraan voorbij gaat.
5.1. Verzoekster betoogt dat het pand op voormeld perceel als het ware een verenigings-huis is van de aldaar gevestigde vereniging die hoofdzakelijk wordt gebruikt als werkplaats voor het sleutelen aan de eigen motoren. In dit verband wijst verzoekster erop dat deze werkplaats is voorzien van een kantine (restauratieve voorziening). Naar de mening van verzoekster is het voor de toegekende bestemming niet relevant of het gebouw nu wordt aangeduid als clubhuis, verenigingsgebouw, werkplaats of sleutelhuis, omdat de feitelijke activiteiten niet in strijd zijn met voormeld bestemmingsplan. Mede gelet op artikel 5.1, sub d, s en w, van de planvoorschriften en de algemene en specifieke gebruiksbepalingen zijn de door verweerder gestelde activiteiten volgens verzoekster toegestaan. In de visie van verzoekster bestaan de activiteiten in voormeld pand louter uit het hobby-matig sleutelen aan de eigen motoren en het stallen van deze motoren met daaraan ondergeschikt het gebruik maken van de toegestane restauratieve voorzieningen.
5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster in overeenstemming met voormeld bestemmingsplan handelt, indien de activiteiten van verzoekster op voormeld perceel zich zouden beperken tot het bouwen/sleutelen aan motorfietsen, met een daaraan ondergeschikte restauratieve voorziening. In de visie van verweerder vinden er echter ook andere activiteiten plaats op voormeld perceel die in strijd zijn met voormeld bestemmings-plan. In dit verband wijst verweerder op het inspectierapport van 16 juni 2017 en 21 juli 2017, waaruit samengevat blijkt dat er op die dagen een clubavond werd georganiseerd. Verder wijst verweerder in dit verband naar een gesprek op 6 juli 2017 en de feitelijke constatering dat de ruimte op voormeld perceel als clubhuis wordt gebruikt. Daarbij acht verweerder van belang dat tijdens de inspectie op 16 juni 2017 aangegeven is dat er elke vrijdagavond een clubavond werd gehouden en geconstateerd is dat er niet werd gesleuteld. Tevens acht verweerder daarbij van belang dat tijdens de inspectie op 21 juli 2017 wederom is vastgesteld dat er sprake was van een clubavond, waarbij de voorzitter van verzoekster heeft aangegeven dat men gelieerd is aan de motorclub Black Sheep. Ook op dat moment werd er niet gesleuteld.
5.3.1. Tussen partijen is in geschil of er in dit geval sprake is van een overtreding van de planvoorschriften van voormeld bestemmingsplan. Meer concreet worden partijen verdeeld gehouden door de vraag hoe artikel 5.1, lid d, s en w, van de planvoorschriften van voorneld bestemmingsplan dient te worden geïnterpreteerd. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
5.3.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de door verweerder gegeven uitleg van artikel 5.1, lid d, s en w, van de planvoorschriften van voormeld bestemmingsplan in dit geval niet onredelijk. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder, gelet op de aard, de indeling en het gebruik van het pand op voormeld perceel, de feitelijke mededelingen voor wat betreft het gebruik en de bevindingen in de inspectierapporten van
16 juni 2017 en 21 juli 2017 heeft mogen concluderen dat de restauratieve voorziening in dit geval niet ondergeschikt is aan de sleutelruimte ten behoeve van de ruimte behoevende hobby. De restauratieve voorzieningen (bar, keuken en vergaderruimte) zijn ten opzichte van de sleutelruimte zodanig groot dat niet meer gesproken kan worden van “daarbij behorende restauratieve voorzieningen” als bedoeld in artikel 5.1 van het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van strijd met voormeld bestemmingsplan. Aangezien er sprake is van strijd met een wettelijk voorschrift, was verweerder in dit geval bevoegd tot handhavend optreden.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2016:444, volgt dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 7.1. Verzoekster betoogt, onder verwijzing naar een bestemmingsplanfragment met voorschriften en interieurfoto’s van de brandweerkazerne te Drachten, dat het tegenstrijdig is dat verweerder voor wat betreft de uitgebreide en luxe restauratieve voorziening van de brandweerkazerne niet handhavend optreedt, terwijl de beduidend minder geoutilleerde en kleinere restauratieve voorziening van haar niet is toegestaan. In dit verband wijst verzoekster erop dat het gebouw van de brandweerkazerne zich in hetzelfde plangebied en bestemmingsplan bevindt. Weliswaar heeft het gebouw van de brandweerkazerne een andere bestemming (“Maatschappelijk-1”), maar zowel in die bestemmingsomschrijving als in die van het perceel van verzoekster is opgenomen “maar ook voor de daarbij behorende restauratieve voorzieningen”.
7.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de situatie van de brandweerkazerne niet vergelijkbaar is met die van verzoekster, aangezien er sprake is van een andere bestemming. Daarnaast wijst verweerder erop dat de restauratieve voorziening in de brandweerkazerne in verhouding ten opzichte van de aanwezige gebouwen vele malen kleiner is dan de restauratieve voorziening ten opzichte van de sleutelruimte in het pand van verzoekster.
7.3. Voor zover verzoekster beoogt te betogen dat er in dit geval sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nog afgezien van het feit dat de brandweerkazerne in dit geval een andere bestemming heeft, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter gemotiveerd weerlegd dat er sprake is van gelijke gevallen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de restauratieve voorziening in de brandweerkazerne ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op grond van het bestemmings-plan, terwijl daarvan in het pand van verzoekster bij een vergelijking tussen de restauratieve voorziening ten opzichte van de sleutelruimte geen sprake is. Gelet hierop is van een schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake. Deze grond van verzoekster slaagt niet.
8. Gelet op voorgaande overwegingen is het beroep van verzoekster ongegrond. Om die reden bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
ten aanzien van het beroep:
- verklaart het beroep van verzoekster ongegrond.
ten aanzien van de verzoeken om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
De griffier De voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Uitsluitend tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.