In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de verlaagde studiefinanciering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 december 2016, waarin hem werd meegedeeld dat zijn studiefinanciering was verlaagd naar een beurs voor thuiswonenden, omdat hij op hetzelfde adres als zijn ouders stond ingeschreven. Eiser stelde dat hij recht had op een uitwonendenbeurs, omdat hij op dat moment niet bij zijn ouders woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 september 2015 tot en met 26 december 2016 in de Basisregistratie Personen (BRP) stond ingeschreven op het adres van zijn ouders, wat volgens de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) niet in aanmerking komt voor een uitwonendenbeurs. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard voor de periode september 2015 tot en met december 2016 en niet-ontvankelijk voor de periode januari 2017 tot en met maart 2017. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. De rechtbank concludeerde dat eiser zelf verantwoordelijk is voor een juiste registratie van zijn woonadres in de BRP en dat de omstandigheid dat hij niet bij zijn ouders woonde geen reden vormt voor toepassing van de hardheidsclausule. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.