ECLI:NL:RBNNE:2017:5054

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
LEE 17/1536
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit studiefinanciering en adresregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de verlaagde studiefinanciering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 december 2016, waarin hem werd meegedeeld dat zijn studiefinanciering was verlaagd naar een beurs voor thuiswonenden, omdat hij op hetzelfde adres als zijn ouders stond ingeschreven. Eiser stelde dat hij recht had op een uitwonendenbeurs, omdat hij op dat moment niet bij zijn ouders woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 september 2015 tot en met 26 december 2016 in de Basisregistratie Personen (BRP) stond ingeschreven op het adres van zijn ouders, wat volgens de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) niet in aanmerking komt voor een uitwonendenbeurs. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard voor de periode september 2015 tot en met december 2016 en niet-ontvankelijk voor de periode januari 2017 tot en met maart 2017. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. De rechtbank concludeerde dat eiser zelf verantwoordelijk is voor een juiste registratie van zijn woonadres in de BRP en dat de omstandigheid dat hij niet bij zijn ouders woonde geen reden vormt voor toepassing van de hardheidsclausule. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/1536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder(gemachtigde: G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van besluit van 16 december 2016 (bericht studiefinanciering 2016, nr 8, het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat eisers adresgegevens zijn gecontroleerd bij de gemeente, dat eiser op hetzelfde adres staat ingeschreven als zijn ouders en dat eisers studiefinanciering met ingang van september 2015 is verlaagd naar een beurs voor thuiswonenden. Er is € 2.878,54 te veel betaald hetgeen zal worden verrekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 december 2016 (bericht studiefinanciering 2016, nr 9) heeft verweerder de hoogte van eisers studiefinanciering vanaf januari 2017 aangepast. Vermeld is dat zijn woonsituatie vanaf 1 januari 2017 "Uitwonend" is.
Bij besluit van 13 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard voor zover het ziet op de periode september 2015 tot en met december 2016 en niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de periode januari 2017 tot en met maart 2017.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank het besluit van 30 december 2016 aan de rechtbank gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Eiser is verschenen, hij heeft [getuige] meegebracht als getuige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Eiser heeft studiefinanciering aangevraagd voor een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs.
1.2.
Bij besluit van 10 september 2011 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij recht heeft op studiefinanciering vanaf oktober 2011. In het besluit is vermeld dat eisers woonsituatie "Thuiswonend" is.
1.3.
Op 13 juli 2015 heeft eiser via internet zijn gegevens gewijzigd. Hij heeft aan verweerder medegedeeld dat zijn woonsituatie per 1 augustus 2015 wijzigt in "Uitwonend". Bij besluit van 17 juli 2015 (Bericht studiefinanciering 2015, nr 8) heeft verweerder de ontvangst van de wijziging bevestigd en de hoogte van eisers studiefinanciering aangepast met ingang van september 2015.
1.4.
Bij besluit van 7 december 2015 (Bericht studiefinanciering 2016, nr 1) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat eisers studiefinanciering voor 2016 is vastgesteld onder voorbehoud van wijzigingen. In het besluit is vermeld dat eisers HBO-opleiding "Vastgoed en makelaardij" is begonnen op 1 september 2015 en dat zijn woonsituatie "Uitwonend" is.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat eisers adresgegevens zijn gecontroleerd bij de gemeente, dat eiser op hetzelfde adres staat ingeschreven als zijn ouders en dat eisers studiefinanciering met ingang van september 2015 is verlaagd naar een beurs voor thuiswonenden. Er is € 2.878,54 te veel betaald hetgeen zal worden verrekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 30 december 2016 (bericht studiefinanciering 2016, nr 9) heeft verweerder de hoogte van eisers studiefinanciering vanaf januari 2017 aangepast. Vermeld is dat zijn woonsituatie vanaf 1 januari 2017 "Uitwonend" is.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard voor zover het ziet op de periode september 2015 tot en met december 2016 en niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de periode januari 2017 tot en met maart 2017.
Daaraan is – samengevat – ten grondslag gelegd dat eiser op grond van de Wet studiefinanciering recht heeft op een uitwonendenbeurs als hij woont op het adres waaronder hij staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dit adres mag niet gelijk zijn aan het adres van zijn ouders. De situatie op de eerste dag van de maand is bepalend voor het recht op de uitwonendenbeurs. Volgens verweerder zou zijn gebleken dat eiser in de periode 1 september 2015 tot en met 26 december 2016 was ingeschreven in de BRP op het adres [adres] te [woonplaats 2] , het adres van zijn ouders. Volgens verweerder is relevant dat eisers inschrijving in de BRP per 27 december 2016 is gewijzigd. Eisers feitelijke woonsituatie is niet relevant, het huurcontract en het bankafschrift met huurafboekingen kunnen daarom niet in aanmerking worden genomen.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser gedurende de periode 1 september 2015 tot en met 26 december 2016 (de periode in geding) in de BRP stond ingeschreven op het woonadres waaronder tevens zijn ouders staan ingeschreven.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser in de periode in geding niet heeft voldaan aan de verplichtingen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende, zoals door de wetgever is bepaald in artikel 1.5, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Daarom is eiser in die periode volgens de wet niet aan te merken als een uitwonende studerende (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3626, www.rechtspraak.nl). Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eisers feitelijke woonsituatie niet relevant is.
5. Eiser voert aan dat verweerder zijn adresgegevens direct na aanvraag had moeten controleren in de BRP. Daarnaast voert hij aan dat hij geen misbruik van de uitwonendenbeurs heeft gemaakt. Volgens hem heeft hij niet méér studiefinanciering ontvangen dan waarop hij, gelet op zijn leefsituatie, recht had.
5.1.
De rechtbank verstaat het betoog als een beroep op de hardheidsclausule neergelegd in artikel 11.5 van de Wsf 2000. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien voor toepassing ervan. Er zijn gevallen mogelijk waarin, op grond van deze clausule, geoordeeld moet worden dat verwijtbaarheid ten aanzien van het niet-nakomen van de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 ontbreekt. In die uitzonderingssituaties levert onverkorte toepassing van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 een onbillijkheid van overwegende aard op.
Dat eiser in de BRP niet op zijn feitelijke woonadres stond ingeschreven levert geen situatie op waarin verwijtbaarheid ontbreekt. Eiser is zelf verantwoordelijk voor een juiste registratie van zijn woonadres in de BRP. Dat hij dat heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico. De omstandigheid dat eiser niet bij zijn ouders woonde vormt evenmin reden voor toepassing van de hardheidsclausule. De wetgever heeft er immers expliciet voor gekozen dat pas recht op een uitwonendenbeurs bestaat als het feitelijk woonadres is geregistreerd in de BRP (vgl. voornoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep).
6. De rechtbank heeft afgezien van het horen van [getuige] , de door eiser meegebrachte getuige. Gelet op het voorgaande kan hetgeen zij zou kunnen verklaren over eisers feitelijke woonsituatie redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar.
8. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder het bezwaar van eiser terecht ongegrond verklaard voor zover het ziet op de periode september 2015 tot en met december 2016 en niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de periode januari 2017 tot en met maart 2017.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.