ECLI:NL:RBNNE:2017:5220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
C/18/179254 / KG ZA 17-234
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot totstandkoming koopovereenkomst boerderij en voorkeursrecht

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen eisers, [A] c.s., dat gedaagde, [C], wordt verplicht mee te werken aan de totstandkoming van een koopovereenkomst voor een boerderij. De eisers stellen dat er onderhandelingen hebben plaatsgevonden en dat er een voorkeursrecht zou bestaan. De gedaagde heeft echter de pachtovereenkomst met eisers niet verlengd en heeft besloten de boerderij te verkopen aan een derde partij. De voorzieningenrechter heeft op 1 november 2017 geoordeeld dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat er geen verplichting bestaat voor gedaagde om mee te werken aan de verkoop aan eisers. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen, omdat er geen bewijs is geleverd voor het bestaan van het voorkeursrecht. Tevens zijn eisers veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/179254 / KG ZA 17-234
Vonnis in kort geding van 1 november 2017
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.M. Tiddens te Groningen,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.F. Nuijens te Groningen.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling van 20 oktober 2017 alwaar partijen, vergezeld van hun raadslieden, zijn verschenen, met dien verstande dat [A] c.s. is bijgestaan door
  • de pleitnota van [A] c.s.;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaresse van de boerderij met opstallen, plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam] , met een grootte van 68.29.25 hectare.
Vanaf 1 januari 2006 heeft [gedaagde] (eerst samen met haar in 2012 overleden echtgenoot) een gedeelte ter grootte van 55.48.78 hectare aan [A] c.s. verpacht.
Uit hoofde van de laatstelijk geldende pachtovereenkomst d.d. 9 december 2011 eindigt de (geliberaliseerde) pacht op 1 november 2017.
[gedaagde] heeft op enig moment besloten de pachtovereenkomst na 1 november 2017 niet voort te zetten, maar de boerderij bij het einde van de pacht te verkopen.
2.2.
Eind 2015 danwel begin 2016 heeft [gedaagde] de makelaar [E] te [plaatsnaam] ingeschakeld om de verkoop van de boerderij voor haar te begeleiden.
2.3.
Tussen [E] en de heer [A] hebben enige besprekingen plaatsgevonden. Bij het tweede gesprek op 19 februari 2016 heeft [E] een vraagprijs genoemd van € 4.250.000,00.
Op 21 september 2016 heeft de door [A] c.s. ingeschakelde makelaar een voorstel gedaan om de boerderij met landerijen over te willen nemen voor een bedrag van
€ 3.600.000,00.
Bij e-mailbericht van 28 september 2016 heeft [E] namens [gedaagde] aan de makelaar van [A] c.s. doen weten dat het voorstel zoals verwoord in het e-mailbericht van 21 september 2016 werd afgewezen.
2.4.
Tussen (de makelaars van) partijen is daarna nog enige tijd gecorrespondeerd. Dit heeft niet geleid tot de verkoop van de boerderij aan [A] c.s.
2.5.
Op 20 juni 2017 is terzake van de percelen grond van de boerderij (derhalve zonder de opstallen) tussen [gedaagde] enerzijds en de heer [naam] en mevrouw [naam] anderzijds een koopovereenkomst gesloten.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [A] c.s. strekt ertoe:
Primair:
[gedaagde] te gebieden mee te werken aan de totstandkoming van een koopovereenkomst, waarbij haar boerderij (zonder gebouwen) wordt verkocht en geleverd aan [A] c.s. en welke koopovereenkomst als uitgangspunt kent dat [A] c.s. een koopprijs betaalt van
€ 4.000.000,00 en dat de levering plaatsheeft op of omstreeks 2 november 2017;
Subsidiair:
[gedaagde] te verplichten verder te onderhandelen met [A] c.s. met als doel een koopovereenkomst te sluiten ter zake van haar boerderij (zonder gebouwen), waarbij een koopprijs zal gelden van € 4.000.000,00 en de levering zal plaatshebben op of omstreeks
2 november 2017;
Zowel primair als subsidiair:
[gedaagde] te verbieden medewerking te verlenen aan iedere verkoop- of leveringshandeling waarbij haar boerderij aan een derde, niet zijnde [A] c.s., wordt verkocht en geleverd;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen is met de aard van het gevorderde gegeven.
4.2.
De meest verstrekkende stelling van [A] c.s. is dat medio mei 2017 een koopovereenkomst tussen [A] c.s. en [gedaagde] is tot stand gekomen, maar in punt 42 van de dagvaarding staat uitdrukkelijk dat [A] c.s. zijn vordering hierop niet baseert. Voor wat betreft het primair gevorderde stelt de voorzieningenrechter voorop dat [gedaagde] - gelet op de aan haar toekomende contractsvrijheid - in beginsel niet gedwongen kan worden om de door [A] c.s. omschreven koopovereenkomst aan te gaan. Indien er al van uit moet worden gegaan dat [A] c.s. aan [E] heeft laten weten € 4.000.000,00 voor de boerderij te bieden en dat [gedaagde] , dat bod vernemend, daarop heeft gereageerd met de woorden "wat ben ik daar blij mee", is daarmee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een beperking van deze contractsvrijheid van [gedaagde] , in die zin dat zij moet meewerken aan de totstandkoming van de door [A] c.s. omschreven koopovereenkomst.
4.3.
Het vorenoverwogene brengt met zich dat geen grondslag bestaat voor toewijzing van het primair gevorderde.
4.4.
Verder heeft [A] c.s. een beroep gedaan op een voorkeursrecht dat terzake van de koop van de boerderij van kracht zou zijn op grond waarvan [gedaagde] die boerderij in eerste instantie aan [A] c.s. zou moeten aanbieden. [A] c.s. stelt dat [gedaagde] de boerderij weliswaar aan [A] c.s. heeft aangeboden, maar daarmee niet kon volstaan en haar verplichtingen in dezen niet is nagekomen door iedere vorm van onderhandeling uit de weg te gaan. Op die grond is subsidiair gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om nader met [A] c.s. te onderhandelen over de totstandkoming van een koopovereenkomst ter zake van de onderhavige boerderij (al dan niet met gebouwen) teneinde alsnog uitvoering te geven aan het tussen [A] c.s. en [gedaagde] van kracht zijnde voorkeursrecht.
4.5.
Of de gevraagde voorziening daadwerkelijk wordt toegewezen, is afhankelijk van het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Gelet op de aard van deze kort geding procedure is geen plaats voor uitgebreide bewijslevering. Nader onderzoek naar de feiten dient te gebeuren in een eventuele bodemprocedure. Met inachtneming hiervan komt de voorzieningenrechter tot de volgende beoordeling.
4.6.
Tegenover de vele schriftelijke verklaringen (van onder andere de heer [A] en zijn makelaar) die [A] c.s. heeft overgelegd ten bewijze van het bestaan van het door hem gestelde voorkeursrecht staan evenzovele schriftelijke verklaringen (van onder andere [gedaagde] en haar makelaar) die [gedaagde] heeft overgelegd ter weerspreking daarvan. Gelet daarop is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat het voorkeursrecht, waarop de subsidiaire vordering is gebaseerd, bestaat. Ook de stelling van [A] c.s. dat hij alleen belang had bij de eerder door hem van [gedaagde] gekochte toeslagrechten, indien hij te zijner tijd ook de boerderij in eigendom zou (kunnen) verkrijgen, acht de voorzieningenrechter niet doorslaggevend. Daarmee is namelijk nog niet aangetoond dat [gedaagde] zich heeft willen binden aan een voorkeursrecht ten gunste van [A] c.s.
4.7.
De subsidiaire vordering zal gelet op het vorenoverwogene worden afgewezen.
4.8.
[A] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.103,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 1.103,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op
1 november 2017. [1]

Voetnoten

1.coll: js