Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 juni 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 26 oktober 2016
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagden]
Rechtbank Noord-Nederland
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 15 februari 2017 vonnis gewezen in een geschil tussen [eiser] en [gedaagden]. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van een contractuele boete van € 124.789,56, die voortvloeit uit een overeenkomst met [vader van gedaagden]. [Eiser] stelt dat [vader van gedaagden] zijn recht van eerste koop heeft geschonden door percelen in te brengen in een kavelruil. [Gedaagden] verweren zich tegen deze vordering door te stellen dat het vorderingsrecht van [eiser] is verjaard, aangezien hij pas in 2015 aanspraak heeft gemaakt op de boete, terwijl de kavelruil al in 2008 plaatsvond. De rechtbank oordeelt dat de vordering van [eiser] is verjaard, omdat hij niet tijdig zijn aanspraak heeft gemaakt. Daarnaast vordert [eiser] de opheffing van een erfdienstbaarheid, maar de rechtbank wijst deze vordering af. De rechtbank concludeert dat de erfdienstbaarheid blijft bestaan, omdat [gedaagden] een gerechtvaardigd belang heeft bij het gebruik ervan. In reconventie vordert [gedaagden] herstel van het recht van overpad, wat de rechtbank toewijst, maar de vordering tot herstel van afgegraven grond wordt afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd.