ECLI:NL:RBNNE:2017:620

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
LEE 17/446
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gebiedsverbod opgelegd door burgemeester van Assen

Op 22 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker uit Bovensmilde en de burgemeester van de gemeente Assen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een gebiedsverbod dat op 1 februari 2017 aan de verzoeker was opgelegd. Dit verbod was ingesteld naar aanleiding van een incident in een horecagelegenheid, waarbij de verzoeker betrokken was. De burgemeester had het gebiedsverbod opgelegd in het kader van de handhaving van de openbare orde, gebaseerd op artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 2:77:1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Assen.

De verzoeker betwistte de rechtmatigheid van het gebiedsverbod en voerde aan dat hij niets fout had gedaan. Tijdens de zitting op 22 februari 2017 werd duidelijk dat er geen actuele verstoring van de openbare orde was op het moment van het opleggen van het verbod. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen deugdelijke grondslag was voor het gebiedsverbod, omdat er geen ernstige vrees bestond voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde door de verzoeker. De voorzieningenrechter schorste daarom het primaire besluit en droeg de burgemeester op het griffierecht aan de verzoeker te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke grondslag voor het opleggen van een gebiedsverbod en de vereisten die in de Gemeentewet zijn vastgelegd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de verzoeker een grote kans van slagen had en dat er geen aanwijzingen waren voor een toekomstige verstoring van de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/446
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 februari 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te Bovensmilde, verzoeker,
en
de burgemeester van de gemeente Assen, verweerder
(gemachtigde: mr. A.A. Eising).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Verzoeker is verschenen. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet
Op zondag 29 januari 2017 omstreeks 3:15 uur raakte verzoeker in de horecagelegenheid [naam] te Assen in discussie met een andere jongeman die zijn glas cola zou hebben omgestoten. De portier van [naam] mengde zich in de discussie.
De portier stelt door verzoeker te zijn geslagen en geschopt, waarna hij verzoeker met gepast geweld heeft verwijderd. Dit is bevestigd door een getuige.
Verzoeker stelt dat hij niet heeft geslagen of geschopt, dat de portier op hem een nekklem heeft toepast, dat de portier hem naar buiten heeft gesleurd en hem daar tegen de grond heeft geduwd. Dit is bevestigd door een getuige.
De officier van justitie heeft, op sepotgrond 02 (onvoldoende bewijs), afgezien van vervolging van verzoeker wegens mishandeling.
3. Op woensdag 1 februari 2017 heeft verweerder aan verzoeker een ‘besluit verblijfsontzegging’ in de vorm van een formulier uitgereikt. Op dit formulier staat dat in verband met mishandeling aan verzoeker een gebiedsontzegging voor het uitgaansgebied van Assen wordt opgelegd, inhoudende dat hij zich van 29 januari 2017 tot 23 april 2017 tussen 22:00 uur en 07:00 uur niet in dit gebied mag bevinden. Verzoeker is van mening dat hij niets fout heeft gedaan en ten onrechte in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt. Hij werkt als pizzakoerier tot 23:00 uur en kan nu niet meer door het centrum van Assen rijden om zijn werk te doen.
4.1.
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet (Gw) is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
4.2.
Ingevolge artikel 2:77:1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Assen (APV) kan de burgemeester, in het kader van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangegeven plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste 12 weken kan bedragen.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 172, derde lid, van de Gw de wettelijke grondslag vormt voor de bevoegdheid van verweerder, opgenomen in artikel 2:77:1, eerste lid, van de APV, om een gebiedsverbod op te leggen. Dit betekent dat verweerder slechts een gebiedsverbod op kan leggen als zich één van de situaties van artikel 172, derde lid, van de Gw voordoet. Het moet dan gaan om een actuele verstoring van de orde waarbij snel ingegrepen dient te worden, ofwel om een situatie waarin ernstige vrees is voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde door verzoeker.
5.2.
Niet is in geschil dat verzoeker op 1 februari 2017, op het moment van opleggen van het gebiedsverbod en enkele dagen na het voorval in de horecagelegenheid, zich niet schuldig maakte aan het verstoren van de openbare orde. Er was daarmee geen sprake van een situatie waarin snel ingegrepen diende te worden.
5.3.
De stukken bevatten geen feitelijke grondslag voor de ernstige vrees dat verzoeker ná 1 februari 2017 de openbare orde zou verstoren. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de politie de ervaring heeft dat incidenten later, bijvoorbeeld het daaropvolgende weekeinde, een vervolg krijgen als de betrokkenen elkaar weer ontmoeten in het centrum van de stad. De gemachtigde van verweerder heeft echter beaamd dat er geen aanwijzing is dat verzoeker op zoek zal gaan naar een confrontatie. Daarenboven moet worden vastgesteld dat er geen andere omstandigheden bekend zijn (zoals recidive) die de vrees van ordeverstoring zouden kunnen rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter stelt daarom vast dat zich niet de situatie voordoet van ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring, door verzoeker, van de openbare orde.
5.4.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat geen sprake is van één van de situaties van artikel 172, derde lid, van de Gw.
6.1.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat het gebiedsverbod een deugdelijke grondslag ontbeert. Het bezwaar heeft een grote kans van slagen. De voorzieningenrechter schorst daarom, bij wijze van voorlopige voorziening, het primaire besluit.
6.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6.3.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.drs. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.