ECLI:NL:RBNNE:2017:625
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- mr.drs. J.V. Nolta
- J. Adema
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingszaken na strafbeschikking
Op 23 februari 2017 heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin het openbaar ministerie ontnemingsvorderingen had ingediend tegen een bestrafte, die eerder een strafbeschikking had ontvangen. De politierechter oordeelde dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om ontnemingsvorderingen in te dienen na een strafbeschikking, omdat de bestrafte niet door een rechter is veroordeeld. De zaak betreft parketnummer 18/214018-16 en werd behandeld op basis van de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De bestrafte was niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. D.C. Keuning, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. A. van 't Oever-Grootkarzijn, concludeerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, een standpunt dat de raadsman steunde.
De politierechter heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld aan de hand van relevante wetsartikelen, waaronder artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering. De rechter concludeerde dat de wet vereist dat de persoon van wie ontneming wordt gevorderd, door een rechter moet zijn veroordeeld. Aangezien de bestrafte enkel een strafbeschikking had ontvangen, was er geen wettelijke basis voor de ontnemingsvordering. De politierechter benadrukte dat de wetgever met de wettekst heeft beoogd dat ontneming alleen kan plaatsvinden na een veroordeling door een rechter. Daarom werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.