ECLI:NL:RBNNE:2017:642

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
18/820383-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel wegens hardnekkige recidive en eerdere veroordelingen

Op 16 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan diefstal. De verdachte, geboren in 1973 en thans verblijvende in Zwolle, werd beschuldigd van het stelen van krentenbrood en een fiets. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen en behandelingen, niet gemotiveerd was om mee te werken aan een behandeling voor haar problematiek. De rechtbank legde de ISD-maatregel op, omdat eerdere veroordelingen en behandelingen niet hadden geleid tot gedragsverandering. De rechtbank concludeerde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de verdachte te helpen en de maatschappij te beschermen. De verdachte had eerder al meerdere keren diefstal gepleegd en verkeerde op dat moment in de proeftijd van een eerdere veroordeling. De rechtbank weigerde het beroep op psychische overmacht, omdat niet was aangetoond dat de verdachte onder zodanige druk stond dat zij niet in staat was om weerstand te bieden. De rechtbank legde de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar op, met de hoop dat dit zou leiden tot de noodzakelijke gedragsverandering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820383-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans verblijvende te Zwolle, PI Overijssel, PIV Zwolle, Huub van Doornestraat 15.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Eefting, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.H.S. van Rest.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 2 november 2016, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan
[straatnaam] heeft weggenomen krentenbrood en/of suikerbrood en/of
kaas/ui-brood, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 2 november 2016, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, opzettelijk krentenbrood en/of suikerbrood en/of kaas/ui-brood, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte
en welk goed verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had
genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd goed
te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat goed anders
dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op of omstreeks 10 november 2016, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een fiets, merk Giant, type Melbourne, voorzien van twee kinderzitjes, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is met betrekking tot de bewijsvraag tot dezelfde conclusie gekomen als de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2017;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 2 november 2016, opgenomen op pagina 20 en 21 van het dossier met nummer 2016312657 d.d. 3 november 2016, inhoudende de verklaring van [getuige1] , namens [slachtoffer1] .
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
1.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2017;
Ik heb op 10 november 2016 in de [wijknaam] in Groningen een fiets, merk Giant, type Melbourne, met twee kinderzitjes erop, gestolen.
2.
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 14 november 2016, opgenomen op pagina 18-20 van het dossier met nummer 2016320468 d.d. 21 november 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer2]:
Op donderdag 10 november 2016 is mijn fiets, merk Giant, met daarop twee kinderzitjes gestolen in de [wijknaam] van Groningen
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 10 november 2016, opgenomen op pagina 14 en 15 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige2]:
Ik liep vanmiddag op het station in Groningen naar de trein richting Hoogezand toen we werden ingehaald door een rennende man. Direct nadat de man ons voorbij rende kwam er een vrouw voorbij fietsen op een damesfiets met op de voor- en achterzijde een kinderzitje. De vrouw fietste duidelijk achter de man aan. Zij stapten in de trein en namen de fiets mee. Ik hoorde dat de vrouw tegen de man zei: "Ik moest die fiets ook al van jou stelen". Ik kon opmaken dat het om de fiets ging welke zij bij zich hadden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 2 november 2016, te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan [straatnaam] heeft weggenomen krentenbrood en suikerbrood en
kaas/ui-brood, toebehorende aan [slachtoffer1] ;
2.
zij op 10 november 2016, te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, merk Giant, type Melbourne, voorzien van twee kinderzitjes, toebehorende aan [slachtoffer2] .
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal.
2. Diefstal, in vereniging.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Door verdachte en haar raadsman is aangevoerd dat zij de onder 2 ten laste gelegde diefstal van de fiets onder zodanige dwang van haar toenmalige partner heeft begaan, zijnde deze dwang een van buitenaf komende druk waaraan ze redelijkerwijs geen weerstand kon bieden, dat dit psychische overmacht oplevert. Gelet hierop moet zij ten aanzien van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een dermate grote dwang vanuit de partner van verdachte dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand had kunnen bieden, zodat het verweer moet worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet dan wel onvoldoende is aangetoond dat er op het moment dat verdachte de fietsendiefstal in de [wijknaam] te Groningen beging, sprake was van een dermate op haar door haar partner uitgeoefende druk dat niet van verdachte kon worden verlangd dat zij hieraan weerstand zou bieden. Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat de dwang eruit bestond dat haar toenmalige partner bij het station heeft gedreigd haar onder de trein te gooien. Op dat moment had verdachte de fiets echter al weggenomen. Ook het feit dat door een getuige is gezien dat verdachte op het perron van het station Groningen op de gestolen fiets achter haar toenmalige partner aanfietste, is een contra-indicatie dat er sprake was van dergelijk door de partner uitgeoefende drang. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op psychische overmacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) wordt geplaatst. De ISD-maatregel is de enige mogelijkheid om bij verdachte gedragsverandering te bewerkstelligen en de maatschappij tegen haar gedrag te beschermen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde onvoorwaardelijke ISD-maatregel moet worden afgewezen. Gelet op de negatieve houding van verdachte ten aanzien van de maatregel, kunnen serieuze vraagtekens worden gezet bij het nut ervan indien deze toch wordt opgelegd. Verdachte wil immers niet meewerken aan het traject, wat betekent dat zij feitelijk twee jaar vast zal zitten. Gelet hierop en nu verdachte heeft aangegeven wel mee te willen werken aan een klinische opname en behandeling, heeft de raadsman gepleit voor het voorwaardelijk opleggen van de ISD-maatregel. Dit zou verdachte een voldoende stevige stok achter de deur geven om haar medewerking te (blijven) verlenen aan de hieraan te verbinden bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en een diefstal van een fiets. Verdachte heeft hiermee geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Verdachte veroorzaakt met haar handelen veel ergernis en overlast bij de gedupeerden, die ten gevolge van dergelijke delicten ook financiële schade lijden.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 januari 2017 – dat 14 pagina’s beslaat – blijkt dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder (winkel)diefstallen. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten nog in de proeftijd liep van een haar eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, terwijl zij het onder 2 bewezen verklaarde feit heeft gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Motivering maatregel
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld, de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen, er moet ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan, en de veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking het adviesrapport van de reclassering d.d.
25 januari 2017 waaruit blijkt dat de reclassering geen andere mogelijkheid ziet dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te adviseren. Sinds de registratie van verdachte op de veelplegerslijst in april 2014 zijn er verschillende ambulante en klinische behandelingen ingezet, gericht op haar verslavingsproblematiek en het beperken van recidive. Deze behandelingen hebben echter geen tot weinig effect laten zien. Verdachte brak deze behandelingen voortijdig af en viel telkens weer terug in destructief gedrag, in middelengebruik en in het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Gezien de problematiek van verdachte is een ISD-maatregel naar de mening van de reclassering de enige strafrechtelijke modaliteit waarbinnen zij nog de benodigde justitiële druk kan bieden om de noodzakelijke en gewenste gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen.
Gelet op de hardnekkige recidive van verdachte, het feit dat eerdere veroordelingen haar er kennelijk niet van hebben weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen en eerdere behandelingen geen verandering van haar gedrag hebben bewerkstelligd, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Gelet hierop acht de rechtbank de ISD-maatregel niet alleen aangewezen, maar ook passend en geboden. Dat verdachte niet gemotiveerd is en heeft aangegeven niet te willen meewerken, staat aan het opleggen van deze maatregel niet in de weg.
De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder nog in acht genomen dat zowel de ambulante als de klinische behandelingen tot nu toe niet hebben geleid tot succesvolle en noodzakelijke diagnostiek van de problematiek van verdachte, omdat verdachte ofwel onder invloed was ofwel voortijdig stopte met de (klinische) behandeling. Binnen het vrijheidsbenemende kader dat een ISD-maatregel biedt, kan dergelijke voor behandeling noodzakelijke diagnostiek wel worden verkregen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek een kans te geven en voorts ter bescherming van de maatschappij, acht de rechtbank het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen voor de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. De rechtbank zal deze maatregel derhalve voor de maximale termijn van twee jaren opleggen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 11 januari 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 20 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen. De proeftijd van 3 jaren is ingegaan op 5 juli 2016. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering door de rechtbank wordt afgewezen.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, voor het geval de rechtbank niet mocht overgaan tot het opleggen van de gevorderde ISD-maatregel.
Nu de rechtbank zal overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel, zal de rechtbank de vordering afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/820277-15
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Noord-Nederland d.d. 20 juni 2016.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. K. de Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2017.