ECLI:NL:RBNNE:2017:659

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
18/930173-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en brandstichting door een jongere

Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en brandstichting. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in Juvaid, werd beschuldigd van het stelen van een tas van een vrouw op 12 maart 2016 in Assen, waarbij hij haar tegen de rug sprong, waardoor zij ten val kwam. Daarnaast stichtte hij opzettelijk brand door een tas in brand te steken en deze in de richting van een geparkeerde auto te gooien, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor beide tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn borderlinepersoonlijkheidsstoornis en eerdere brandstichtingen, en besloot het jeugdstrafrecht toe te passen. De vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl een andere vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummers 18/930173-16

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

23 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,wonende te [woonplaats] ,

thans gedetineerd in Juvaid locatie Veenhuizen, Oude Asserstraat 20 te Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van 09 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Kromdijk.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2016 te Assen, gemeente Assen, op de openbare weg, in de [straatnaam] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een (hand)tas heeft weggenomen, met daarin, onder andere:
- een (zwarte) portemonnee
- een bankpas (ING)
- een paspoort
- een bibliotheekpas
- een museumjaarkaart
- een zorgpas
- 5 rode lippenstiften
- parfum,
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [slachtoffer1] ;
- tegen haar rug is gesprongen, waardoor zij ten val is gekomen en/of
- in de nek werd geslagen en/of
- in het gezicht, althans tegen het hoofd werd geschopt/getrapt en/of
- in het gezicht, althans tegen het hoofd werd geslagen/gestompt;
art 312 lid 2 sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2016 te Assen, gemeente Assen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (hand)tas, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan die (hand)tas geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een Auto (Audi A4), althans voor de omringende auto's op de [slachtoffer2] in Assen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, doordat verdachte de (hand)tas naar de Audi A4, althans in de richting van een geparkeerde auto heeft gegooid;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit gaat de officier van justitie uit van de aangifte van [slachtoffer1] . Die verklaring is consistent en wordt ondersteund door de bij haar geconstateerde verwondingen en door de kapotte bril. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie verwezen naar de aangiftes van [slachtoffer3] en [slachtoffer2] en naar de verklaring van de verdachte dat hij de tas in brand heeft gestoken en de brandende tas in de richting van een auto heeft gegooid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 opgemerkt dat verdachte de diefstal bekent maar dat hij ontkent dat hij [slachtoffer1] heeft geschopt of geslagen. Zo verdachte al geweld zou hebben gebruikt, betreft dit alleen dat hij [slachtoffer1] op de rug is gesprongen waardoor zij ten val is gekomen. Met betrekking tot feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat uit het onderzoek is gebleken dat niet is uit te sluiten dat de brand aan de auto is ontstaan door een technisch mankement. Derhalve ontbreekt het causaal verband tussen het in brand steken van de tas en de brand aan de auto.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 12 maart 2016, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier met registratienummer PL0100-2016230585
zd.d. 11 augustus 2016, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer1] , kort en zakelijk weergegeven:
Op 12 maart 2016 omstreeks 20:45 uur kwam ik aan op station Assen. Ik liep aan de linkerkant op de stoep toen ik hoorde dat er iemand aan kwam rennen. Op het moment dat ik dit geluid opmerk voel ik iemand op mijn rug springen. Hierdoor kom ik ten val. Ik val voorover op de grond. Ik voel dat hij aan mijn schoudertas trekt. Uiteindelijk lukt het hem om weg te gaan met mijn handtas. Omdat ik op de grond was gevallen is mijn bril van mijn hoofd geraakt. Het glas in mijn bril is daardoor gebarsten.
Ik heb door deze straatroof pijn ervaren en schade opgelopen. Mijn tas betreft een grijze nepleren tas met een blauwe klep. Het is een A4 maat tas die vrij vol zat. Mijn tas is een schoudertas met hengsel. In de tas zat een zwarte lang model portemonnee. Hierin zat een 50 euro biljet en wat kleingeld a 2 of 3 euro.
In mijn tas zaten de volgende passen:
- mijn bankpas met rekeningnummer: [bankrekeningnummer] . Ik heb mijn pincode niet op een
papier geschreven dus de straatrover weet mijn pincode niet. Voor de zekerheid heb ik
mijn pinpas wel laten blokkeren.
- mijn paspoort
- mijn bibliotheekpas
- museumjaarkaart
- zorgpas
- AH Bonuskaart
- overige pasjes.
Verder zaten er in mijn tas vrouwenspullen. In ieder geval 5 rode lippenstiften en flesjes parfum.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 13 maart 2016, opgenomen op pagina 22 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant1] , kort en zakelijk weergegeven:
Op 12 maart 2016 kreeg ik, verbalisant [verbalisant1] , omstreeks 20:50 uur samen met mijn
collega [verbalisant2] de melding te gaan naar Lodewijk Napoleonplein nummer 33 alwaar
meldster aanwezig was. Meldster zou net met geweld zijn beroofd van haar tas.
Tijdens het gesprek hoorde ik meldster [slachtoffer1] zeggen dat haar bril kapot was gegaan tijdens de mishandeling. Ik hoorde dat zij vermoedde dat er een barst in haar glas was gekomen omdat zij door de mishandeling ten val was gekomen. Tijdens het gesprek zag ik dat [slachtoffer1] elke keer weer door haar haar streek alsof zij iets probeerde te pakken uit haar haar. Ik zie dat zij een takje met soort van doorn/prikkel uit haar haar haalt. Ik hoor dat ze zegt dat ze wat voelde kriebelen en dat dit het takje van de bosjes betreft alwaar zij bij/ half in lag. Nadat ik ben vertrokken bij [slachtoffer1] zag ik bossages met dezelfde soort takjes als die [slachtoffer1] uit haar haar haalde op de stoep naast de [straatnaam] . Op de plek die [slachtoffer1] had beschreven als de plaats delict. Tijdens het gesprek hoorde ik dat [slachtoffer1] pijn had in haar gezicht. Ik had bij binnenkomst als gezien dat haar jukbeen aan de rechterzijde rood was. Tevens zag ik een lichte verdikking.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 13 maart 2016, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant2] kort en zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 12 maart 2016 waren wij, mijn collega [verbalisant1] en ik, verbalisant [verbalisant2] , ter plaatse geweest aan de [straatnaam] voor het opnemen van aangifte van straatroof. Aangeefster had ons verklaard dat ze nog bij een woning aan de deur was gegaan na de roof, maar dat ze daar niet werd geholpen. Ik, verbalisant [verbalisant2] , belde omstreeks 21.45 uur aan bij de [straatnaam] te Assen. Dit was de woning die aangeefster ons had beschreven als de woning waar ze had aangebeld. Ik zag dat de deur van deze woning geopend werd door een oudere man. Ik hoorde dat de man zei dat er een vrouw had aangebeld. De man vertelde mij dat de vrouw had gehuild en gezegd dat ze overvallen was.
4. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 09 februari 2016, kort en zakelijk weergegeven:
Ik zag een vrouw op het station in Assen. Ik ben van achteren op haar af gerend, ik heb haar tas gepakt en ik ben weggerend. Ik heb er niet op gelet of zij gevallen is. Het zou wel kunnen. Ik heb 50 euro uit de portemonnee uit haar tas gepakt.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat ook voor het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde geweld voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De rechtbank verwijst, in onderling verband en samenhang beschouwd, naar de aangifte en de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten zoals hiervoor weergegeven. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat het slachtoffer ten gevolge van de beroving op de grond terecht is gekomen. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de feitelijke gang van zaken maar heeft wel verklaard dat hij aangeefster achterna is gerend, dat hij de tas van achteren van haar heeft afgetrokken en dat het best mogelijk is dat zij daardoor ten val is gekomen. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een tas en dat die diefstal werd vergezeld door geweld tegen aangeefster, te weten het tegen de rug van aangeefster springen waardoor zij ten val is gekomen. Het overige ten laste gelegde geweld acht de rechtbank niet bewezen, nu zich daarvoor onvoldoende wettige bewijsmiddelen in het dossier bevinden.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 19 april 2016, opgenomen op pagina 38 e.v. van het dossier met registratienummer PL0100-2016230585
zd.d. 11 augustus 2016, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer4] , namens [slachtoffer2] , kort en zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 12 maart 2016 is er tussen 21:00 uur en 23:00 uur een brand geweest op het
terrein van [slachtoffer2] , gelegen aan het Stationsplein te Assen. Hierbij is een personenauto, van het merk Audi, vermoedelijk in de brand gestoken. Deze personenauto was voorzien van het kenteken [nummer] . Door de brand zijn er schade en kosten ontstaan voor het bedrijf [slachtoffer2] . Zo is er schade ontstaan aan het hekwerk, beplanting en bestrating. Tevens zijn er kosten gemaakt voor het schoonmaken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2016, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier , inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer3] , kort en zakelijk weergegeven:
Ik ben de eigenaar van een personenauto, een grijze Audi voorzien van het kenteken [nummer] . Ik had deze op zaterdag 12 maart 2016 omstreeks 16:00 uur geparkeerd op de [straatnaam] te Assen. Dat is de parkeerplaats van het station. De auto stond in een
parkeervak. Ik had mijn auto afgesloten en deze stond daar onbeschadigd. Toen ik op zondag 13 maart 2016 omstreeks 03:00 uur weer naar de parkeerplaats in Assen liep, waar ik mijn auto geparkeerd had, zag ik ineens dat mijn auto weg was. Ik zag dat op de plek waar mijn auto stond, dat deze zwart geblakerd was. Ik zag versmolten auto onderdelen van vermoedelijk mijn auto.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 15 maart 2016, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant3] , kort en zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 15 maart 2016 te 10:00 uur, werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een mogelijke brandstichting van een personenauto gepleegd tussen zaterdag 12 maart 2016 te 13:00 uur en zaterdag 12 maart 2016 te 21:00 uur.
Het betrof een onderzoek in en aan een deels uitgebrande personenauto. De personenauto van het merk Audi type A4, kleur grijs, was voorzien van het kenteken [nummer] . Ik zag dat aan de voorzijde van het voertuig brand had gewoed. Gezien het aangetroffen brandbeeld is het zeer aannemelijk dat de brand is ontstaan in de omgeving van het linker voorwiel.
Gezien het brandbeeld stelde ik vast dat aannemelijk is dat er sprake is geweest van
brandstichting.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 27 juni 2016, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, kort en zakelijk weergegeven:
Ik heb die tas in brand gestoken met mijn aansteker. Dat was bij de parkeerplaats.
Ik heb de tas in de richting van een auto gegooid.
5. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 09 februari 2017, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven:
Ik heb de tas in brand gestoken. Ik zag dat de tas brandde.
Met betrekking tot hetgeen door de verdediging is opgemerkt, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij de tas in brand heeft gestoken toen hij op de parkeerplaats bij het station liep en dat hij die brandende tas heeft weggegooid in de richting van een auto. Het enkele gooien van die brandende tas in de richting van een auto, maakt dat daarmee gemeen gevaar voor die auto te duchten is geweest. Of het uitbranden van die auto nu werkelijk het gevolg is geweest van het gooien van de brandende tas, is voor de ten laste gelegde gedraging niet van belang, zodat het verweer van de verdediging moet worden verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 maart 2016 te Assen, gemeente Assen, op de openbare weg, in de [straatnaam] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een tas heeft weggenomen, met daarin, onder andere:
- een zwarte portemonnee
- een bankpas (ING)
- een paspoort
- een bibliotheekpas
- een museumjaarkaart
- een zorgpas
- 5 rode lippenstiften
- parfum,
toebehorende aan [slachtoffer1] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat die [slachtoffer1] ;
- tegen haar rug is gesprongen, waardoor zij ten val is gekomen;
2.
hij op 12 maart 2016 te Assen, gemeente Assen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een tas, ten gevolge waarvan die tas geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een Auto (Audi A4) te duchten was, doordat verdachte de tas in de richting van een geparkeerde auto heeft gegooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken;
2. opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde, onder toepassing van het volwassenenstrafrecht, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 363 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder oplegging van de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat zij er belang aan hecht dat verdachtes PIJ-maatregel niet door een onvoorwaardelijke gevangenis wordt doorkruist.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in een op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf maar heeft de rechtbank verzocht deze te matigen in duur en ook de proeftijd te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Uit de reclasseringsrapportage van VNN d.d. 02 september 2016 blijkt het volgende.
Verdachte is een thans 21-jarige, laag gemiddeld intelligente jongeman die kampt met een
borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Sinds 2013 heeft betrokkene een PIJ-maatregel opgelegd gekregen vanwege meerdere brandstichtingen. Ten tijde van de onderhavige feiten genoot betrokkene in het kader van de PIJ van een onbegeleid verlofstatus en zat in de fase voorbereiding STP. Het ging al enige tijd niet goed met betrokkene. Hij ervaarde een toename van spanningen en negatieve gevoelens, maar sprak daar niet over. Aan de onderhavige feiten liggen verdachtes alcoholgebruik, beperkte coping vaardigheden, verstandelijke beperking en de borderline persoonlijkheidsstoornis ten grondslag.
Zowel de reclassering als JJI Juvaid zijn van mening dat verdachte baat heeft bij een residentiële behandeling gericht op gedragsverandering, traumaverwerking, en het verkrijgen van handvatten om op een adequate wijze om te kunnen gaan met zijn gevoelens van spanningen, om het (recidive)risico zoveel als mogelijk te beperken. Het (opnieuw) volgen van schematherapie, Leren van Delict en traumabehandeling zijn geïndiceerd.
Gelet op het huidige plan van aanpak, de problematiek van verdachte en de mate van ontvankelijkheid voor de geïndiceerde behandeling, acht de reclassering het van groot belang dat verdachte dit traject binnen JJI Juvaid kan continueren.
Op de verlengingszitting van de maatregel PIJ heeft de rechtbank op 15 september 2016 de
maatregel verlengd voor de duur van 15 maanden.
De reclassering adviseert, bij bewezenverklaring, het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De reclassering adviseert voorts toepassing van het jeugdstrafrecht. Toepassing van het jeugdstrafrecht maakt mogelijk dat verdachte bij oplegging van een vrijheidsstraf gedetineerd zal zijn in een JJI. De huidige pedagogische aanpak in het kader van de PIJ-maatregel kan dan worden gecontinueerd.
De ter terechtzitting aanwezige getuige-deskundige L. Wekema, als gedragswetenschapper werkzaam bij JJI Juvaid, heeft het verloop van de PIJ-maatregel en de stand van de behandeling van verdachte toegelicht en aangegeven dat zij zich in het advies van de reclassering kan vinden. Het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie kan worden tenuitvoergelegd binnen de locatie Juvaid en doorkruist de PIJ-maatregel niet. Alleen de afloopdatum van de PIJ-maatregel zal dan opschuiven. Bij de verlengingszitting van de PIJ-maatregel in september van vorige jaar is door Juvaid en door de reclassering bij de advisering omtrent de duur van de noodzakelijke verlenging, rekening gehouden met het feit dat er waarschijnlijk een straf zou volgen voor onderhavige delicten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen diefstal met geweld en brandstichting. Naast de door de verdachte veroorzaakte materiële schade speelt met name bij diefstal met geweld ook de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer een belangrijke rol. Verdachte was enkel uit op financieel gewin en is daarbij, naar hij zelf heeft verklaard onder invloed van alcohol, volledig voorbijgegaan aan de nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij acht een interventie vanuit het jeugdrecht meer recht doen aan de ontwikkeling van deze jongvolwassene.
Voor de door verdachte gepleegde feiten is een onvoorwaardelijke jeugddetentie zonder meer op zijn plaats. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om af te wijken van deze strafmodaliteit, nu uit de toelichting van de deskundige ter zitting ook blijkt dat dit zijn PIJ-maatregel niet zal doorkruisen. Een geheel voorwaardelijke straf, opgelegd volgens het volwassenenstrafrecht, waarvan de proeftijd pas na ommekomst van de PIJ-maatregel in gaat, acht de rechtbank niet passend. De rechtbank overweegt daarbij dat de behandeling en de resocialisatie van verdachte binnen de PIJ nog geruime tijd zal vergen zodat het op dit moment niet goed in te schatten is of een dergelijke straf in de toekomst op zijn plaats zal zijn. De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden passend en geboden is.

Benadeelde partij [slachtoffer3] (feit 2)

[slachtoffer3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De vordering behelst een bedrag van € 399,20 en betreft materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Benadeelde partij [slachtoffer2] (feit 2)

[slachtoffer5] heeft zich namens [slachtoffer2] voor de aanvang van de terechtzitting, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De vordering behelst een bedrag van € 473,91 voor geleden materiële schade (schade aan het hekwerk en schoonmaakkosten) en een bedrag van € 200,- administratiekosten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 673,91 en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank zal de gevorderde materiele schade (€ 473,91) geheel toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij (€ 200,- administratiekosten) zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren nu dit onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij zelf niet heeft verzocht om het geclaimde bedrag toe te wijzen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie in zoverre afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77gg, 157, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer3] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 473,91 (zegge: vierhonderdendrieënzeventig euro en eenennegentig eurocent).
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Zwarts, voorzitter, C.M.M. Oostdam, rechter en J.G. de Bock, kinderrechter, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2017.