ECLI:NL:RBNNE:2017:683

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
18/940028-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor meermalen ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van meermalen ontuchtige handelingen met minderjarigen. De tenlastelegging omvatte handelingen gepleegd met vier slachtoffers, die allen beneden de zestien jaar waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van de handelingen met een van de slachtoffers, waarvoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij Accare. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor de slachtoffers en de complexe problematiek van de verdachte, die lijdt aan een autisme spectrumstoornis. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de ouders van de verdachte aansprakelijk zijn gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/940028-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans verblijvende bij Ambiq, te Hoogeveen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.W. van Weert, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Kromdijk.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2014 tot en met 15 april 2016 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Aa en Hunze, in elk geval in Nederland, (meermalen) met [slachtoffer1] (geboren op [geboortedatum] 2006) en/of [slachtoffer2] (geboren op [geboortedatum] 2007) en/of [slachtoffer3] (geboren op [geboortedatum] 2005), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande uit (- zakelijk weergegeven -);
  • het plaatsen van zijn, verdachtes, penis tegen en/of tussen de billen en/of tegen de vagina en/of tussen de benen van die [slachtoffer1] en/of het betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis in de aanwezigheid van die [slachtoffer1] en/of
  • het laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer2] en/of het betasten van de penis van die [slachtoffer2] en/of het plaatsen van zijn, verdachtes, penis tegen en/of tussen de billen van die [slachtoffer2] en/of
  • het laten betasten en/of likken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer3] ;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak gevormd door (de maanden) (9) september 2014 tot en met (30) september 2015 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Aa en Hunze, met [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] , geboren op [geboortedatum] 2009 respectievelijk [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het naar beneden trekken van de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] en/of het betasten van de penis en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer4] en/of (respectievelijk) [slachtoffer5] en/of het laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] en/of het liggen met zijn, verdachtes, (al dan niet ontblote) lichaam op en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] en/of het (daarbij) maken van op en neer gaande bewegingen met zijn, verdachtes, (onder)lichaam;

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat zij niet-ontvankelijk is in de vervolging voor wat betreft het onder 1, ten aanzien van [slachtoffer3] , ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij niet kan aantonen dat verdachte, ten tijde van het plegen van de ontuchtige handelingen met voornoemde [slachtoffer3] , de twaalfjarige leeftijd had bereikt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 486 Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat niemand strafrechtelijk kan worden vervolgd wegens een feit, begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.
De rechtbank is van oordeel dat noch uit de zich in het dossier bevindende stukken noch uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte, ten tijde van het plegen van de ontuchtige handelingen met [slachtoffer3] , de twaalfjarige leeftijd had bereikt. Zodoende staat niet in rechte vast dat verdachte voor dit feit strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden.
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder 1, ten aanzien van [slachtoffer3] , ten laste gelegde. Voor het overige verklaart de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de ingestelde vervolging van verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen, met dien verstande dat de ten laste gelegde periode moet worden beperkt tot de periode van 1 oktober 2014 tot en met 1 oktober 2015. Eveneens stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 19 april 2016, opgenomen op pagina 89 van het dossier met nummer PL0100-2016084347 d.d. 17 juni 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer6] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 november 2015, opgenomen op pagina 63 van het dossier met nummer PL0100-2015273452 d.d. 10 februari 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer7] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 9 september 2014 tot en met 15 april 2016 te [pleegplaats] , meermalen met [slachtoffer1] (geboren op [geboortedatum] 2006) en [slachtoffer2] (geboren op [geboortedatum] 2007), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande uit - zakelijk weergegeven -;
  • het plaatsen van zijn, verdachtes, penis tegen en/of tussen de billen en/of tegen de vagina van die [slachtoffer1] en/of het betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis in de aanwezigheid van die [slachtoffer1] en/of
  • het laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer2] en/of het betasten van de penis van die [slachtoffer2] en/of het plaatsen van zijn, verdachtes, penis tegen en/of tussen de billen van die [slachtoffer2] ;
2.
hij in de periode van 9 september 2014 tot en met 30 september 2015 te [pleegplaats] , met [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] , geboren op [geboortedatum] 2009 respectievelijk [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de penis en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer4] en/of (respectievelijk) [slachtoffer5] en/of het laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] en/of het liggen met zijn, verdachtes, (al dan niet ontblote) lichaam op en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] en/of het (daarbij) maken van op en neer gaande bewegingen met zijn, verdachtes, (onder)lichaam.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. meermalen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen;
2. meermalen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte is aan te merken als strafbare dader nu het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de opvatting dat verdachte in strafrechtelijk opzicht geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte niet is aan te merken als een strafbare dader en om die reden zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte is, gezien zijn jonge leeftijd ten tijde van het plegen van de feiten, in samenhang met zijn autistisch spectrum syndroom, moeilijk in staat gevoelens bij anderen en zichzelf te herkennen en daarna te handelen.
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover het verweer van de raadsvrouw moet worden opgevat als een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn strafbare feiten wegens problematiek aan de zijde van de dader slechts dan niet aan de dader toe te rekenen, indien de dader ten tijde van het tenlastegelegde ieder inzicht in de reikwijdte van zijn handelen ontbeerde. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich in onderhavig geval niet voordoet. Hiertoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, blijkt dat hij voldoende besef had van de strafwaardigheid van zijn handelingen. Daar komt bij dat de conclusie van de raadsvrouw op geen enkele wijze wordt ondersteund door een ter zake kundige.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 6 maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals ter terechtzitting geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), te weten dat verdachte zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht en aan behandeling bij Accare, en dat verdachte blijft wonen bij Ambiq. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit om aan verdachte geen taakstraf op te leggen. Voor het overige kan de verdediging zich vinden in de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met vier kinderen die vier of meer jaren jonger waren dan hijzelf. Twee van de kinderen betroffen buurtkinderen en de twee andere kinderen waren zijn neefje en nichtje. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en overwicht dat hij gezien het leeftijdsverschil op deze kinderen had, maar heeft hij tevens inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Ter terechtzitting is uit de schriftelijke slachtofferverklaringen gebleken dat verdachtes handelen grote psychische gevolgen voor de slachtoffers heeft gehad.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad d.d. 4 oktober 2016. De Raad acht de kans op herhaling, bij ongewijzigde omstandigheden, aanwezig. Verdachte is een jongen met complexe problematiek, die zich op verschillende gebieden ernstig grensoverschrijdend gedraagt. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat er sprake is van een autisme spectrumstoornis en een aandachttekort stoornis met hyperactiviteit. Verdachte heeft vrijwel geen probleeminzicht en is onvoldoende in staat om zich in te leven in anderen. De Raad is van mening dat het noodzakelijk is dat verdachte een specialistische behandeling volgt, in een omgeving waarbinnen hem voldoende toezicht en begeleiding wordt geboden. Binnen de reeds ingezette hulp van Accare en middels de plaatsing binnen Ambiq wordt hier inmiddels aandacht aan besteed en dit verloopt, met de medewerking van verdachte, positief.
De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen dat er bijna 1 jaar is verstreken sinds verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd. Het aanbrengen van de zaak bij de rechtbank door de officier van justitie heeft lang geduurd. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden, mede nu verdachte in de tussentijd met de reeds ingezette hulpverlening stappen heeft gezet.
De rechtbank heeft gelet op een verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 januari 2017. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het bovenstaande, acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, dat verdachte zijn medewerking verleent aan een behandeling bij Accare en dat hij blijft wonen bij Ambiq, passend en geboden.
De rechtbank ziet gelet op het ingrijpende karakter van de bijzondere voorwaarden en de persoon van verdachte geen meerwaarde in het daarnaast nog opleggen van een taakstraf.

Benadeelde partij

[slachtoffer7] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige slachtoffers [slachtoffer4] en [slachtoffer5] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd, door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door de minderjarige slachtoffers geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De benadeelde partij vordert ten aanzien van het minderjarige slachtoffer [slachtoffer4] een bedrag van € 2091,44 bestaande uit € 341,44 aan materiële schade en € 1750,- aan immateriële schade. Ten aanzien van het minderjarige slachtoffer [slachtoffer5] vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1565,49 bestaande uit € 65,49 aan materiële schade en € 1500,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partij in zijn geheel dienen te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vorderingen gematigd dienen te worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vorderingen aan de hoge kant zijn. Nu de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, komt de vordering voor rekening van zijn ouders.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot na te melden bedragen rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van deze bedragen komt de rechtbank billijk voor gelet op hetgeen de rechtbank bewezen acht, de onderbouwing van de vorderingen en het verhandelde ter terechtzitting. De materiële schade acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar vergoedingen in soortgelijke zaken. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de gevorderde immateriële schade in beide gevallen te matigen tot een bedrag van € 500,--. De rechtbank zal de vorderingen dan ook gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 841,44 ( [slachtoffer4] ) en € 565,49 ( [slachtoffer5] ).
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Nu verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering -ingevolge het bepaalde in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering- geacht te zijn gericht tegen zijn ouders dhr. [naam] en mw. [naam] . De ouders zijn daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i,77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

jeugddetentie, voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt, dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging van de jeugdreclassering van Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering te Groningen meldt bij deze instelling. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht en moet hij zich houden aan de aanwijzingen die van daaruit gegeven worden;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling van Accare zal laten stellen, en zich houdt aan de aanwijzingen /voorschriften die zijn behandelaar hem geeft;
3. dat de veroordeelde zal blijven wonen bij Ambiq, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Draagt voornoemde Leger de Heils Jeugdzorg en Reclassering te Groningen op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer7] ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde toe tot na te melden bedragen en veroordeelt de ouders van verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 841,44 (zegge: achthonderd eenenveertig euro en vierenveertig cent), ten behoeve van [slachtoffer4] , en een bedrag van € 565,49 (zegge: vijfhonderd vijfenzestig euro en negenenveertig cent), ten behoeve van [slachtoffer5] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2014.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer7] voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt de ouders van de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan de ouders van de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer4] te betalen een bedrag van € 841,44 (zegge: achthonderd eenenveertig euro en vierenveertig cent). Dit bedrag bestaat uit € 341,44 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. Legt aan de ouders van de verdachte eveneens de verplichting op aan de staat, ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer5] te betalen een bedrag van € 565,49 (zegge: vijfhonderd vijfenzestig euro en negenenveertig cent). Dit bedrag bestaat uit € 65,49 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien de ouders van verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag hebben betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter tevens kinderrechter, mr. C.M.M. Oostdam en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. T. Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2017.