Op 16 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/850106-15, waarin de officier van justitie een vordering heeft ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1982 en thans verblijvende in PI Leeuwarden, was eerder veroordeeld voor afpersing en diefstal met geweld. De vordering betreft een geschat bedrag van € 6.228,--, dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit de opbrengsten van zijn strafbare feiten, waaronder winkelovervallen op twee verschillende locaties in Groningen.
De rechtbank heeft de vordering behandeld op de zitting van 2 februari 2017, waar zowel de officier van justitie als de raadsman van de veroordeelde zijn gehoord. De rechtbank heeft de bewijsstukken en aangiften van de slachtoffers in overweging genomen, waaronder verklaringen van medewerkers van de overvallen winkels. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de gepleegde strafbare feiten en schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 6.228,--.
De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, aangezien er geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging van deze verplichting zouden kunnen leiden. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen.