ECLI:NL:RBNNE:2017:690

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
18/850106-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na winkelovervallen

Op 16 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/850106-15, waarin de officier van justitie een vordering heeft ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1982 en thans verblijvende in PI Leeuwarden, was eerder veroordeeld voor afpersing en diefstal met geweld. De vordering betreft een geschat bedrag van € 6.228,--, dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit de opbrengsten van zijn strafbare feiten, waaronder winkelovervallen op twee verschillende locaties in Groningen.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op de zitting van 2 februari 2017, waar zowel de officier van justitie als de raadsman van de veroordeelde zijn gehoord. De rechtbank heeft de bewijsstukken en aangiften van de slachtoffers in overweging genomen, waaronder verklaringen van medewerkers van de overvallen winkels. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de gepleegde strafbare feiten en schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 6.228,--.

De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, aangezien er geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging van deze verplichting zouden kunnen leiden. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850106-15
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 16 februari 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen veroordeelde:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [woonplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 5 januari 2017 een schriftelijke vordering ingediend die strekt tot vaststelling van het bedrag waarop het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, te weten het bedrag van € 6.228,-- en tot oplegging aan veroordeelde van een betalingsverplichting van dit geschatte voordeel.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering, van het strafdossier met boven-genoemd parketnummer en van de overige op de strafzaak betrekking hebbende stukken.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 2 februari 2017.
De officier van justitie en de raadsman zijn op de vordering gehoord.

Beoordeling

Bij vonnis van 15 september 2016 in de zaak met bovengenoemd parketnummer is veroordeelde door deze rechtbank veroordeeld ter zake van afpersing, meermalen gepleegd en diefstal met geweld.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank schat de omvang van dit wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 6.228,--, bestaande uit:
- de door verdachte afgedwongen afgifte van geld van in totaal € 4.078,-- door de medewerkers van [slachtoffer1] , gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen (feit 2);
- de door verdachte afgedwongen afgifte van een geldbedrag van € 330,-- en sigaretten ter waarde van € 1.770,-- door medewerkers van [slachtoffer2] , gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen (feit 3);
- de door verdachte met geweld van [slachtoffer3] gestolen portemonnee met daarin € 50,-- (feit 3).
De rechtbank baseert deze schatting op de volgende bewijsmiddelen:
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 oktober 2015, opgenomen op pagina 114 e.v. van dossier nr. 2015338935, d.d. 13 april 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer4] , zakelijk weergegeven:
De overvaller heeft een geldbedrag meegenomen van € 4078,--.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 november 2015, opgenomen op pagina 188 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer3] , zakelijk weergegeven:
De man stopte mijn portemonnee met daarin circa € 50,-- aan contant geld, in zijn jaszak.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 november 2015, opgenomen op pagina 193 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer3] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Er is voor € 330,-- aan kasgeld mee genomen.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 december 2015, opgenomen op pagina 200 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer3] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Er is in totaal voor een bedrag van € 1.770,-- aan sigaretten/shag weggenomen.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat een totaal bedrag van € 6.228,- bedraagt. Dat aangever [slachtoffer4] van de [slachtoffer1] geen precieze specificatie heeft kunnen overleggen van hetgeen uit zijn winkel is weggenomen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het geschatte bedrag lager zou moeten uitvallen, nu de verdediging geen gronden heeft aangevoerd die daartoe aanleiding zouden kunnen geven.
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat veroordeelde
€ 6.228,-- aan voordeel heeft genoten.
Aangezien er geen redenen zijn aangevoerd of gebleken die aanleiding geven tot matiging, zal de rechtbank aan veroordeelde tevens de verplichting opleggen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 6.228,--(zegge: zesduizendtweehonderdenachtentwintig euro).
Legt veroordeelde de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 6.228,--(zegge: zesduizendtweehonderdenachtentwintig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. K. de Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 februari 2017.
Mr. Zwarts is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
mr. F. de Jong
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
mr. M.J.B. Holsink
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
mr. S. Zwarts
locatie Groningen,
mr. K. de Groot