ECLI:NL:RBNNE:2017:775

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
18/720364-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie opgelegd voor meermalen gepleegde diefstal door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De rechtbank heeft de verdachte, die op 2 december 2016 in Drachten verschillende goederen heeft weggenomen, veroordeeld tot een jeugddetentie van twee weken. De verdachte was ten tijde van de feiten net achttien jaar oud en de rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

De rechtbank heeft de vordering na voorwaardelijke veroordeling toegewezen, waarbij de verdachte eerder was veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 150 dagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de voorwaarden van deze eerdere veroordeling niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot de beslissing om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn achtergrond en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verdachte door zijn daden geen respect heeft getoond voor de eigendomsrechten van anderen en dat zijn gedrag heeft geleid tot overlast en schade voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de strafmotivering zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde jeugddetentie passend is, met inachtneming van de ernst van de feiten en de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720364-16
ad informandum gevoegd parketnummer 18/740001-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/740008-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
thans verblijvende in Intermetzo JJI Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Scholtmeijer, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 december 2016 te Drachten, (althans) in de gemeente
Smallingerland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- ( een) verpakking(en) (met) autolader(s) met usb aansluiting en/of (een) verpakking(en) (met) lampjes/zekeringen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
- een kam, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
- een oplader en standaard in 1 (een acculaderstandaard), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
- handschoenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 december 2016, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016341253 d.d. 4 januari 2017, inhoudende de verklaring van [benadeelde] namens [naam winkel 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 december 2016, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] namens [naam winkel 2];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster Politie Noord-Nederland d.d. 5 december 2016, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [aangever];
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever Politie Noord-Nederland d.d. 5 december 2016, opgenomen op pagina 54 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 december 2016 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- verpakkingen met autoladers met usb-aansluiting en verpakkingen met lampjes/zekeringen toebehorende aan [naam winkel 1], en
- een kam toebehorende aan [naam winkel 2], en
- een oplader en standaard in één (een acculaderstandaard), toebehorende aan [naam winkel 3] en
- handschoenen toebehorende aan [naam winkel 4].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht als bedoeld in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht zal worden toegepast en dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven de eis van de officier van justitie te kunnen volgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en zoals blijkt uit de over hem opgemaakte rapportage door de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 23 januari 2017, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, met parketnummer 18/740001-17 en welk feit hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal. Verdachte heeft door zijn handelen te kennen gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen. Daarnaast heeft hij de eigenaren overlast en schade bezorgd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) blijkt dat verdachte een 18-jarige jongen is die al vanaf jonge leeftijd is verwaarloosd. De Raad maakt zich grote zorgen over de algehele ontwikkeling van verdachte. Er is sprake van ADHD en een reactieve hechtingsstoornis, welke stoornissen zich onder meer uiten in impulsiviteit, middelengebruik, delictgedrag en het opzoeken van grenzen en het overschrijden daarvan.. Ter terechtzitting heeft de Raad geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en aan verdachte jeugdreclasseringstoezicht op te leggen.
Verdachte was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten net een maand achttien jaar oud en daarmee meerderjarig. In beginsel wordt ten aanzien van meerderjarige daders het sanctierecht voor volwassenen toegepast. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid om ten aanzien van volwassenen die de leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt het sanctierecht voor minderjarigen, neergelegd in de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht, toe te passen, indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat met name de persoonlijkheid van verdachte aanleiding geeft om verdachte berechten overeenkomstig het sanctierecht voor minderjarigen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gevorderde straf door de officier van justitie passend en geboden is en zal dan ook verdachte een jeugddetentie voor de duur van twee weken opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om nog een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld jeugdreclasseringstoezicht op te leggen, omdat er nog naar aanleiding van een eerdere veroordeling nog een toezicht loopt.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 11 oktober 2016, gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 26 oktober 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 25 januari 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De Raad heeft in haar rapport en ter terechtzitting geadviseerd de vordering van de officier van justitie toe te wijzen.
Ter terechtzitting heeft de heer De Wal, namens het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid jeugdreclassering aangegeven dat bij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf de voor hem gereserveerde plaats in de PI-groep te Drachten vervalt.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - gehoord de verdachte - gemotiveerd bepleit de vordering na voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij het voorwaardelijke deel van het vonnis van 11 oktober 2016 het liefst wil uitzitten, omdat hij bang is weer in herhaling te vervallen als hij nu vrij komt. Hij heeft, aldus de verdediging, binnen Intermetzo JJI Lelystad betere mogelijkheden tot scholing dan in de situatie dat hij in vrijheid, zonder verdere begeleiding, onderwijs zou moeten gaan volgen. Daarbij merkt verdachte op dat hij nog geen startkwalificaties of diploma’s heeft behaald. Verdachte vraagt zich bovendien af of hij na detentie überhaupt wel terug wil en moet gaan naar Drachten om te voorkomen dat hij in hetzelfde negatieve netwerk terecht komt.
Oordeel van de rechtbank
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd en verdachte zich ook niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de officier van justitie, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 11 oktober 2016 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
De rechtbank overweegt nog ten overvloede dat zodra de jeugdreclassering bekend is met de ontslagdatum van verdachte er gezocht kan worden naar een voor verdachte geschikte woonvorm – mogelijk in andere regio - zodat verdachte na zijn vrijlating niet opnieuw in een situatie van dakloosheid terecht komt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77c, 77g, 77i, 77dd, 77gg en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een jeugddetentie voor de duur van twee weken.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/740008-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 11 oktober 2016, te weten een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen.
Beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door C. Veenstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2017.