ECLI:NL:RBNNE:2017:776

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
18/730342-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door verdachte op zijn vader met een mes

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 5 augustus 2016 zijn vader met een mes in het bovenlichaam gestoken, waarbij hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van zijn vader heeft aanvaard. De rechtbank heeft gelet op de adviezen van de psycholoog en reclassering, evenals de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de jonge leeftijd van de verdachte. De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gelijk aan de duur van het voorarrest, namelijk 11 dagen, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de behandelverplichting van de verdachte, die naast zijn studie en zelfstandig wonen, veel van hem zal vergen. De verdachte is bijgestaan door zijn advocate, mr. C. Niens, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet het opzet had om zijn vader te doden, maar wel voorwaardelijk opzet had, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 191 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730342-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Niens, advocate te Joure. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 05 augustus 2016 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
(zijn vader) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] met een groot (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hartstreek, in elk geval in zijn borst/bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 5 augustus 2016 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Sallingerland, aan [slachtoffer] , zijnde verdachtes vader, tot wie verdachte in familierechtelijke betrekking staat, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in de thorax, voor de behandeling waarvan geneeskundig/chirurgisch ingrijpen noodzakelijk was, heeft toegebracht door [slachtoffer] met een groot (keuken)mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in zijn hartstreek, in elk geval in zijn borst/bovenlichaam, te steken en/of te snijden;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 augustus 2016 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijnde verdachtes vader, tot wie verdachte in familierechtelijke betrekking staat, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] met een groot (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hartstreek, in elk geval in zijn borst/bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Nog meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 augustus 2016, in [pleegplaats] , (zijn vader), [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes te steken, althans terwijl verdachte en [slachtoffer] op elkaar afliepen, een mes vooruitgestoken en in de richting van die [slachtoffer] voor zich te houden waardoor die [slachtoffer] door dat mes is geraakt in zijn bovenlichaam en aldus een snij- dan wel steekwond heeft opgelopen.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van met name de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd en de medische verklaring geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond en dat uit de wijze van handelen van verdachte blijkt dat hij deze kans bewust heeft aanvaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte zijn vader opzettelijk van het leven wilde beroven. Daarbij is van belang dat er geen aanmerkelijke kans op de dood was en dat overigens niet is gebleken dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 9 februari 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 5 augustus 2016 te [pleegplaats] een groot mes in mijn handen gehad. Ik liep boos naar mijn vader, [slachtoffer] . Mijn vader stond op de overloop. Hij draaide zich naar mij om en komt op mij af. Toen heb ik mijn hand met daarin het mes opgetild, mijn arm ging naar voren en vervolgens heb ik hem in de borststreek geraakt met het mes.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 5 augustus 2016, opgenomen op pagina 42 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016224218 d.d. 8 augustus 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben vannacht door mijn zoon verwond met een mes. [verdachte] had het mes recht voor zich en het mes kwam in mijn borststreek.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een specialistenbericht, op 5 augustus 2016 opgemaakt door B. Sijtsma, arts SEH, opgenomen in voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Op de afdeling spoedeisende hulp zagen wij [slachtoffer] .
Conclusie: Steekwond 5 cm midclaviculair thv rib 7, zonder penetratie van de organen. De insteek loopt naar proximaal, waarschijnlijk is het mes afgeketst op de rib. Hierbij aanhoudende bloeding uit m. pectoralis major.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een specialistenbericht, op 5 augustus 2016 opgemaakt door dr. H.C.J van der Mijle, chirurg, opgenomen in voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
[slachtoffer] was opgenomen op de afdeling Chirurgie van ziekenhuis Nij Smellinghe in verband met steekwond op de thorax. In verband met persisterende bloedingen zijn geëxploreerd op de operatiekamer waarbij er wondtoilet is verricht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Op 5 augustus 2016 is verdachte achter zijn vader aan de trap op gelopen, met een groot mes in zijn hand. Zowel verdachte als zijn vader staan op de overloop. Op enig moment draait vader zich om en loopt op verdachte af. Verdachte heeft zijn hand naar voren gebracht en het mes heeft de borststreek van zijn vader geraakt. Hierdoor is veel bloedverlies ontstaan. Verdachtes vader is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar hij moest worden geopereerd omdat de bloeding in eerste instantie niet op de spoedeisende hulp gestelpt kon worden.
Aan verdachte is primair een poging tot doodslag ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte - zoals afgelegd ter zitting en bij de politie - blijkt dat hij niet het zogenaamde "vol opzet" (de intentie) had om zijn vader te doden.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn vader.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvormen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam - door de zich daar bevindende vitale organen - een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Omdat dit een algemene ervaringsregel betreft wordt ook verdachte geacht hiervan op de hoogte te zijn. Verdachte is desondanks met een groot keukenmes in zijn hand op zijn vader afgekomen; hij heeft zijn arm opgetild waarna het mes in de borststreek terechtkwam. Dit, terwijl hij boos was op zijn vader en beide personen in beweging waren. Onder deze omstandigheden levert het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood op. Dat de wond van het slachtoffer niet groot of diep was, omdat het mes naar alle waarschijnlijkheid op een rib is afgeketst, doet hier niet aan af.
De tegen het slachtoffer gerichte handelingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden. Contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van zijn vader en verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw. De rechtbank komt op grond hiervan tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 augustus 2016 te [pleegplaats] , in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn vader [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een groot keukenmes in zijn borst/bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 551 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 540 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting bij de poli forensische psychiatrie van de GGZ. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. De verdediging heeft gemotiveerd gepleit om niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of werkstraf op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aan verdachte niet meer dan een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen voor de duur van maximaal 80 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van drs. C. van den Bergh, GZ-psycholoog, d.d. 16 november 2016 en Reclassering Nederland, d.d. 27 januari 2017, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft zijn vader met een mes in het bovenlichaam gestoken. Het slachtoffer heeft ten gevolge daarvan letsel opgelopen, terwijl de door de steekwond veroorzaakte bloeding operatief moest worden gestopt. Het toegebrachte letsel had een fatale afloop kunnen hebben. Dat dit niet het geval is geweest, is niet te danken aan verdachte. Verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vader.
De verhoudingen binnen het gezin waar verdachte is opgegroeid, waren jarenlang ernstig verstoord. Met name vanaf de puberleeftijd van verdachte liepen de conflicten tussen verdachte enerzijds en zijn vader en zus anderzijds hoog op. Verdachte, die in 2010 door Kinnik is gediagnosticeerd met een stoornis in het autisme spectrum, voelde zich in hoge mate getreiterd en onttrok zich de laatste jaren zoveel mogelijk aan het gezinsleven, bijvoorbeeld door de maaltijden op zijn kamer te eten. Verdachte had het gevoel dat hij steeds degene was die op deze manier de conflicten uit de weg ging en verwachtte iets vergelijkbaars op de bewuste avond van zijn vader en zijn zus. Toen verdachtes moeder hierbij voor zijn gevoel niet voor hem koos, barstte bij verdachte de bom.
Nadat de voorlopige hechtenis was opgeheven, heeft verdachte enige tijd bij zijn grootouders gewoond en inmiddels woont hij zelfstandig in een appartement in Leeuwarden dat zijn ouders voor hem gekocht hebben. Hoewel het contact met zijn vader nog niet is hersteld, is er wel –zowel bij verdachte als bij zijn vader- sprake van verandering. Verdachte ziet in dat zijn vader, die beslist geen aangifte heeft willen doen, hem niet wil treiteren maar het beste met hem voor heeft. De vader heeft er blijk van gegeven naar zijn eigen rol in het ontstane gezinspatroon te kunnen kijken en heeft inmiddels hulp gezocht om zijn rol daarin te kunnen begrijpen en verbeteren.
Ondanks de problemen thuis slaagde verdachte er wel in om zijn HAVO diploma te halen en te starten met een HBO opleiding. Verdachte zit inmiddels in het tweede leerjaar en steekt al zijn tijd en energie in zijn opleiding.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport d.d. 16 november 2016, opgemaakt door drs. C. van den Bergh. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in: Betrokkene heeft onvoldoende vaardigheden om gedachten en gevoelens toe te kennen aan anderen waardoor zijn sociale cognitie (Theory of Mind). Dergelijke kenmerken worden gezien bij mensen met een Pervasieve Ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS). Zijn manier van waarnemen en interpreteren van gebeurtenissen in samenhang met de manier waarop hij zijn emotionele reacties vormgeeft, kan ook duiden op een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling.
De psycholoog concludeert dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling diagnostisch te omschrijven als een oppositionele gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische trekken. Betrokkene heeft een beperkte affectregulatie en voelt zich gauw gekrenkt wat hij uit met rumineren en woede uitbarstingen. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen en om aan verdachte een geheel voorwaardelijke detentie op te leggen met daaraan gekoppeld de verplichting tot het volgen van een ambulante behandeling en reclasseringstoezicht.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies en adviezen van de psycholoog en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de reclassering d.d. 27 januari 2017. In dit rapport wordt de problematiek van verdachte op vergelijkbare wijze beschreven. Geadviseerd wordt om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een behandelverplichting bij de poli forensische psychiatrie van de GGZ of soortgelijke instelling. Verdachte is bereid de problematiek waarmee hij kampt aan te pakken en verdachte heeft zich voorts bereid verklaard zich aan de door de reclassering geadviseerde en door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden te houden.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Gelet op voornoemde adviezen en de bijzondere omstandigheden van deze zaak, waaronder ook de jonge leeftijd van verdachte, zal de rechtbank, alles overwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest, zodat verdachte niet opnieuw in detentie komt. Teneinde de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zij het –rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte- van kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, alsmede om de oplegging van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank ziet aanleiding om een lange proeftijd van drie jaren aan deze voorwaardelijke straf te verbinden, gelet op de aanwezige problematiek bij verdachte en de mogelijk lange duur van behandeling van deze problematiek. De rechtbank zal conform het advies van de reclassering als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting bij de poli forensische psychiatrie van de GGZ of soortgelijke instelling opleggen.
De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, evenwel van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de periode waarin verdachte van zijn vrijheid beroofd is geweest. De rechtbank legt daarom aan verdachte tevens op een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voor wat betreft de hoogte van dit deel van de op te leggen straf heeft de rechtbank nadrukkelijk rekening gehouden met het feit dat de opgelegde behandelverplichting naast studie en zelfstandig wonen, het nodige van verdachte zal vergen. Teneinde deze door de rechtbank zeer noodzakelijk geachte behandeling niet in het gedrang te laten komen heeft de rechtbank het aantal uren gematigd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen.

Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de verdachte zich binnen een week na de datum van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de verdachte zich laat behandelen bij de poli forensische psychiatrie van de GGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, voorzitter, mr. J.Y.B Jansen en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door C. Veenstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2017.