ECLI:NL:RBNNE:2017:833

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
18/850073-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en verboden wapenbezit

Op 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en verboden wapenbezit. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 19 juli 2014, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], heeft beroofd van zijn vrijheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer met geweld in een auto hebben gedwongen en hem vervolgens naar verschillende locaties hebben vervoerd. Dit gebeurde in het openbaar, wat de ernst van de feiten vergrootte. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van de aangifte in twijfel trok. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende bewijs was. Echter, de rechtbank achtte de feiten van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal van een mobiele telefoon en het bezit van hennepplanten en wapens bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank benadrukte de impact van de feiten op het slachtoffer en de samenleving, en de noodzaak om dergelijke misdrijven streng te bestraffen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850073-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juli 2014, te Groningen en/of Hoogkerk, althans in de
gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd
en/of beroofd gehouden,
immers is hij verdachte en/of zijn mededader(s) met een of meer auto's naar de
woning van die [slachtoffer] gereden/gegaan en/of heeft/hebben hij verdachte en/of
zijn mededader(s) die [slachtoffer] geslagen, bij de hals gepakt en/of vastgegrepen
en/of meegetrokken naar en/of in een auto en/of (vervolgens) die [slachtoffer] naar
meerdere locaties vervoerd;
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2014, in de gemeente Groningen, aan een persoon
(te weten [slachtoffer] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (schotwond in (rechter)knie, waarbij de
kogel in het lichaam is achtergebleven), heeft toegebracht,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
althans opzettelijk, vanaf korte afstand, met een vuurwapen in/op de knie van
die [slachtoffer] geschoten;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juli 2014, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten
rade, althans opzettelijk, aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, althans met dat opzet, vanaf korte afstand met een vuurwapen in/op de
knie van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 19 juli 2014, in de gemeente Groningen, al dan niet op de
openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
bril en/of mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
(onder andere) hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die
[slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of bij de hals heeft/hebben gepakt en/of die
[slachtoffer] met een vuurwapen heeft/hebben bedreigd,
en/of
hij op of omstreeks 19 juli 2014, in de gemeente Groningen, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een bril
en/of mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben weggemaakt door die bril en/of
mobiele telefoon van die [slachtoffer] af te pakken en/of (vervolgens) weg te gooien,
althans op een voor die [slachtoffer] onbekende plaats achter te laten;
4.
hij op of omstreeks 30 september 2014, in de gemeente Groningen, in een
woning, te weten [straatnaam] , opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 125 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
5.
hij op of omstreeks 30 september 2014, in de gemeente Groningen, een of meer
wapens van:
categorie II, te weten:
- een enkelloops hagelgeweer (merk Breda), en/of
categorie III, te weten:
- een revolver (merk Ekol, model Arda), en/of
- een revolver (merk Rohm, model Little Joe), en/of
munitie van categorie III, te weten:
- 3 randvuur kogelpatronen (merk Sellier & Bellot, kal: 4 mm), en/of
- 4 randvuur kogelpatronen(merk Federal, kal: .22 LR), en/of
- 30 centraalvuur kogelpatronen (merk Ozkursan, kal: 9 mm), en/of
- 5 centraalvuur kogelpatronen (merk CBC, kal: 9 mm Luger), en/of
- 1 huls centraalvuur kogelpatroon (merk CBC, kal: .25 Auto),
voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Hij heeft daartoe met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat het verhaal van aangever op de belangrijkste punten wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Deze verklaringen zijn afgelegd door objectieve getuigen en volstrekt helder en ondubbelzinnig. Daarnaast wordt de aangifte, ook ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van [getuige 3] , maar ook door de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte. Dat aangever bij de rechter-commissaris niet zonder haperingen en met tegenzin zijn verhaal heeft gedaan, komt voort uit angst voor de verdachten. Dit blijkt ook uit de relatering van verbalisanten dat aangever tijdens de aangifte en het verhoor een zeer angstige indruk maakte en regelmatig moest huilen. [1]
Uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachten continue bij het hele gebeuren aanwezig zijn geweest. Alleen al door hun aanwezigheid hebben zij ervoor gezorgd dat aangever niet durfde te vluchten of tegen verdachte in durfde te gaan. Dit impliceert een zodanige betrokkenheid van alle verdachten dat dit een bewuste en nauwe samenwerking oplevert, waardoor het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden bewezen.
De verklaring van aangever dat hij in Hoogkerk, nadat hij uit de auto was gezet, door verdachte in zijn knie is geschoten, vindt steun in de medische verklaring en de in de nacht van 20 juli 2014 in het ziekenhuis gemaakte röntgenfoto van de knie van aangever waarop een kogel te zien is. Nu dit niet direct aanleiding heeft gegeven tot medisch ingrijpen, kan niet worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel, zodat van het onder 2 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Dat het schieten op een knie zwaar lichamelijk letsel had kunnen doen ontstaan staat echter buiten kijf, zodat de subsidiair tenlastegelegde poging daartoe wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Aangever heeft vervolgens, zoals ook door [getuige 3] is verklaard, onder bedreiging zijn mobiele telefoon moeten afgeven, zodat ook de onder 3 ten laste gelegde diefstal met bedreiging van geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de betrouwbaarheid van aangever ernstig in twijfel moet worden getrokken. Er zitten grote verschillen tussen zijn aangifte bij de politie en zijn verklaring bij de rechter-commissaris. De inhoud van zijn verklaringen en de wijze waarop hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard, geven ook een beeld van een aangever die eigenlijk liever niet wil vertellen wat er precies is gebeurd en wat daaraan vooraf is gegaan. Ook de grote verschillen tussen de verklaringen van aangever en die van [getuige 3] maken dat er ernstig moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Deze kan dan ook niet voor het bewijs worden gebruikt.
Het verhaal van verdachte is duidelijk en ondubbelzinnig. Er is tussen hem en aangever in de Pioenstraat een ruzie met handgemeen ontstaan. Aan deze ruzie kwam al snel een eind toen aangever aangaf dat hij verdachte en de anderen zou meenemen naar de persoon die ze volgens hem moesten hebben. Aangever is vervolgens vrijwillig in de auto gestapt. Dit volgt ook uit het feit dat de stoel eerst door verdachte naar voren moest worden verschoven voordat aangever op de achterbank kon plaatsnemen. Alleen al voor die handeling heeft verdachte zijn beide handen nodig gehad. Dat aangever naar binnen werd gesleurd is daarom onmogelijk. Ook het feit dat er niemand naast aangever in de auto zat, past niet bij een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Aangever had daardoor immers alle gelegenheid om tijdens de tussenstops de auto te verlaten. Gelet op al het voorgaande is er onvoldoende wettig en dus ook overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van het eerste feit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de medische verklaring niet kan bijdragen tot het bewijs terwijl er ook overigens geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die de aangifte, die als onbetrouwbaar moet worden gekwalificeerd, op dit punt ondersteunen. [getuige 3] , die wel zegt te zijn geslagen, heeft zelfs verklaard dat hij heel zeker weet dat er niet is geschoten. Het feit dat aangever heeft gezegd niet te hebben gemerkt dat hij was geraakt, maakt zijn verklaring ook zeer dubieus en onaannemelijk.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging vermelde goederen met (bedreiging met) geweld van aangever heeft weggenomen. Van doorslaggevende betekenis is hierbij wederom de onbetrouwbaarheid van de door aangever afgelegde verklaringen. Naast die onbetrouwbare verklaringen is er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden. Immers, in eerste instantie heeft aangever verklaard dat hij zijn telefoon en bril is kwijtgeraakt. Pas later geeft hij aan dat zijn mobiele telefoon door verdachte is afgenomen. Over de bril heeft aangever bij de rechter-commissaris verklaard dat deze van zijn hoofd werd geslagen en op de grond is gevallen.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman ten slotte aangevoerd dat alleen een veroordeling kan volgen voor het aanwezig hebben van de shotgun. Verdachte heeft direct bij de politie aangegeven dat deze van hem was. Dit is een duidelijke indicatie dat hij van de aanwezigheid van de andere wapens niet op de hoogte was. Dat dit goed mogelijk is geweest, volgt uit verdachtes levensstijl indertijd. Er kan ten aanzien van de overige wapens en munitie dan ook niet worden gesproken van aanwezig hebben in de zin van de Wet Wapens en Munitie zodat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid aangever
De rechtbank verwerpt het verweer betreffende de betrouwbaarheid van de aangifte en de overige verklaringen van aangever. Naar het oordeel van de rechtbank is aangever op de belangrijkste punten consequent in zijn aangifte en in hetgeen hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Bovendien worden de verklaringen van aangever over hetgeen is voorgevallen in de [straatnaam] in belangrijke mate ondersteund door de onafhankelijke en objectieve getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Van doorslaggevende betekenis acht de rechtbank echter het feit dat de aangifte op veel details wordt ondersteund door de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte, die bij de politie steeds heeft ontkend dat hij op 19 juli 2014 in de [straatnaam] te Groningen met aangever een conflict heeft gehad.
Vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde
De vraag die moet worden beantwoord is of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte vanaf korte afstand met een vuurwapen op de knie van aangever heeft geschoten. De rechtbank constateert dat het dossier, afgezien van de verklaring van aangever en de medische verklaring met röntgenfoto, geen bewijsmiddelen bevat die enig licht kunnen werpen op de vraag of er door verdachte op aangever is geschoten.
Voor wat betreft de medische verklaring geldt dat deze onvoldoende duidelijkheid geeft of sprake is van een schotwond en zo ja, wanneer deze is ontstaan. Immers, achter het geschreven woord “inschotwond” staat een vraagteken. Dit kan erop wijzen dat de arts heeft getwijfeld aan zijn eigen constatering, maar ook dat de arts twijfels heeft gehad bij hetgeen hij van aangever heeft gehoord. Ook ten aanzien van het voorwerp dat op de röntgenfoto te zien is, staat niet vast dat het een kogel betreft. Bovendien blijft het antwoord op de vraag open wanneer dit lichaamsvreemde object precies in de knie van aangever terecht is gekomen.
Op grond van uitsluitend de belastende verklaring van aangever kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte vanaf korte afstand met een vuurwapen op de knie van aangever heeft geschoten. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat getuige [getuige 3] zegt geen schoten te hebben gehoord of een vuurwapen te hebben gezien, terwijl hij wel heeft verklaard dat hij ook is mishandeld door de medeverdachten van verdachte.
Conclusie moet dan ook zijn dat verdachte van dit ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2017;
2. een proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 1 oktober 2014, opgenomen op pagina 112 e.v. van dossier nr. 2014080310 PL01 d.d. 27 november 2014, inhoudende de relatering van [naam] .
Ten aanzien van het onder 1, 3 en 5 bewezen verklaarde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is ‒ ook in onderdelen ‒ slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 februari 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik word wel [naam] of [naam] genoemd. Ik heb op 19 juli 2014 in de [straatnaam] in Groningen [slachtoffer] aangesproken over geld dat hij in verband met een wapendeal nog aan [medeverdachte] schuldig was en waarvan een deel van mij was. We hadden eerst [getuige 3] in [plaatsnaam] opgehaald. Hij wist waar [slachtoffer] woonde. Ik heb [slachtoffer] meppen verkocht. Ik bestuurde de auto waarin ik samen met [slachtoffer] en [slachtoffer] zat. Uiteindelijk heb ik [slachtoffer] in Hoogkerk op een industrieterrein uit de auto gezet. Ook [getuige 3] is uit de auto gezet. Ik heb gezegd dat ze het moesten regelen samen en dat ze maar terug moesten lopen. Ik was boos.
De shotgun die in mijn huis werd gevonden is van mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2014, opgenomen op pagina 277 e.v. van dossier nr. 2014080310 PL01 d.d. 27 november 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Op 19 juli 2014 kwamen twee auto’s de [straatnaam] waar ik woonachtig ben, inrijden. Een donkere en een witte kleine hatchback. Er stapten vijf personen uit de auto's. Ik herkende een als [verdachte] , een als [naam] , een als [getuige 3] en een als [medeverdachte] .
Voordat ik iets kon zeggen begon [verdachte] te meppen. Ik kreeg vuistslagen in mijn gezicht en daarna pakte hij mij bij de hals. Na de klappen werd ik door [verdachte] meegesleurd in de donkere auto. [medeverdachte] zat op de passagiersstoel. Ik werd op de achterbank gesmeten en [verdachte] nam plaats achter het stuur. De andere drie mannen gingen in de witte auto. We zijn toen gaan rijden. We zijn naar een loods in de buurt van de grote nieuwe flat, de [naam flat] , gereden. Iedereen stapte uit, behalve [medeverdachte] en ik. Daarna stapte iedereen weer in dezelfde auto's en gingen we naar een andere loods. Ook daar stapte iedereen uit met uitzondering van [medeverdachte] en ik. Tijdens het rijden mocht ik niet praten en niets vragen. Nadat we in Hoogkerk gestopt waren, stapte [verdachte] uit en pakt me bij de kleding en sleurde me uit de auto. Ondertussen kreeg [getuige 3] woorden met de twee blanke personen. Daarbij werd ook geduwd en getrokken. Ik ben toen weg gaan lopen. [verdachte] schreeuwde nog tegen [getuige 3] en mij dat wij het moesten regelen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 augustus 2014, opgenomen op pagina 281 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van aangever:
[slachtoffer] heeft mijn mobiele telefoon afgenomen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 19 juli 2014, opgenomen op pagina 331 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 1] :
Vandaag stond ik met mijn vriend op het balkon van mijn woning aan de [straatnaam] , toen ik zag dat er op straat schuin voor onze deur een ruzie gaande was. Een man had ruzie met een groep van 4 of 5 personen. Het slachtoffer werd omringd door de groep. Eén man viel het slachtoffer aan en gaf hem meerdere vuistslagen, waarna het slachtoffer naar de grond werd gewerkt waar hij van de dader ook nog enkele klappen kreeg. Het slachtoffer probeerde weg te komen. Hij probeerde zich om te draaien en weg te gaan. Dit werd hem belemmerd doordat de dader hem beetpakte. Ik hoorde de dader zeggen: "Meekomen, meekomen, de auto in". De dader sleurde de man mee richting de auto en opende het voorste portier. De dader pakte het slachtoffer bij zijn arm en trok hem de auto in. Ik zag dat de dader de auto vervolgens bestuurde. De rest van de groep stapte in een tweede auto die achter de auto van de dader stond. Dit was een witte auto.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 augustus 2014, opgenomen op pagina 514 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de getuigenverklaring van
[getuige 2] :
Op 19 juli 2014 zag ik vanaf het balkon van mijn vriendin in de [straatnaam] in Groningen beneden op straat 5 of 6 personen. Een dunne negroïde man werd door een brede negroïde man, de agressor, vastgehouden en een aantal keren geslagen. De agressor had de dunnere man met zijn linkerhand vast, hief zijn rechtervuist gebald boven zijn hoofd en maakte vervolgens een aantal malen een slaande beweging naar het hoofd van de dunnere man. Deze werd hierbij naar de grond gewerkt. Daarna werd de dunnere man de auto ingewerkt. De man werd aan de linkerkant achterin de auto gezet. Het was een driedeursmodel, want de agressor moest de stoel naar voren doen om de man achterin te zetten. De agressor stapte in op de bestuurderszijde. Er was ook nog een witte auto bij betrokken, deze reed achter de [auto] aan.
Het was duidelijk dat de mannen bij elkaar hoorden. De mannen die erbij stonden zijn niet tussenbeide gekomen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 september 2014, opgenomen op pagina 33 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van
[getuige 3] :
Ik werd op 19 juli 2014 in [plaatsnaam] opgehaald nadat ik een dag eerder had afgesproken dat ik het huis van [slachtoffer] in Groningen zou aanwijzen. Er kwamen twee auto's aan, een blauwe en een witte. In de witte zaten twee blanke mannen, in de blauwe twee getinte mannen. Ik ben in de blauwe auto gestapt. Ik heb de weg naar de woning van [slachtoffer] gewezen. We zijn allemaal uitgestapt. Er ontstond een woordenwisseling tussen [slachtoffer] en een van de getinte mannen. Daarna begonnen ze te vechten. Ik moest in de witte auto gaan zitten, bij de blanke mannen en [slachtoffer] werd in de blauwe auto geduwd.
Op een terrein bij Hoogkerk moest ik uitstappen. De blanke mannen stapten ook uit. Ik zag dat [slachtoffer] en de getinte mannen uit de andere auto stapten. Ik heb niet gezien wat er met [slachtoffer] gebeurde omdat ik zelf veel klappen kreeg. Er werd gezegd dat we een maand de tijd hadden om onze schulden te betalen.
Nadat ik klappen had gehad moesten [slachtoffer] en ik onze telefoons afgeven. Dat hebben we gedaan.
7. Een proces-verbaal zoeking woning [straatnaam] d.d. 30 september 2014, opgenomen op pagina 107 e.v. van voormeld dossier, relatering van [naam] :
Op dinsdag 30 september 2014 is in de woning aan de [straatnaam] te [woonplaats] in de slaapkamer van de bewoner [verdachte] onder het bed een tas gevonden met daarin een enkelloops jachtgeweer en op de kast een zwarte revolver. In de andere slaapkamer werd in de kast een kleine revolver aangetroffen.
8. Een proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 6 oktober 2014, opgenomen op pagina 89 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van [naam] :
Inbeslagneming
Plaats : [straatnaam] te [woonplaats] (woning verdachte [verdachte] )
Datum en tijd : 30 september 2014 te 07:00 uur
In de [straatnaam] is aangetroffen:
- Een enkelloops hagelgeweer (Breda)
- Een revolver (Zoraki);
- Een revolver (Rohm Little Joe)
- munitie
9. Een proces-verbaal d.d. 29 oktober 2014, opgenomen op pagina 547 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van [naam] :
Door personeel van de politie, Eenheid Noord-Nederland werden op (vuur)wapens en
munitie gelijkende voorwerpen inbeslaggenomen. Als verdachte voor het illegaal voorhanden hebben van deze voorwerpen wordt in het onderzoek aangemerkt: [verdachte] , wonende [woonadres] te [woonplaats] .

Wapen 1

Het voorwerp is een revolver.
Merk : EKOL
Model: Arda
Het wapen werd door mij verbalisant aangetroffen boven op de kast in de slaapkamer aan
de voorzijde van de woning. In de 5 schots cilinder van het wapen werden twee randvuurpatronen en een huls, kaliber 4 mm Flob., merk Sellier en Bellot, aangetroffen.
Het voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het
voorwerp berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is deze revolver, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.

Wapen 2

Het voorwerp is een revolver.
Merk : Rohm
Model : Little Joe
In de cilinder van het wapen werden vier patronen, kaliber.22 LR, merk Federal, aangetroffen.
Het voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is het voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.

Wapen 3

Het voorwerp is een enkelloops hagelgeweer.
Merk : Breda
De originele loop en de kolf van dit wapen zijn ingekort. Door deze wijzigingen is het
dragen niet of minder zichtbaar, dan wel wordt de aanvalskracht verhoogd. Het voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is het voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie II onder 3 van de Wet Wapens en Munitie.

Munitie 1

Soort : Randvuur kogelpatronen
Merk : Sellier & Bellot
Kaliber : 4 mm
Aantal totaal : 3 (1 aangetroffen in de woning, 2 in wapen nummer 1)
Deze patronen zijn geschikt om een projectiel door middel van een vuurwapen, wapen 1,
af te schieten. Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4e gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.

Munitie 2

Soort : Randvuur kogelpatronen
Merk : Federal
Kaliber : .22 LR
Aantal totaal : 4 aangetroffen in wapen nummer 2)
Deze patronen zijn geschikt om een projectiel door middel van een vuurwapen, wapen 2,
af te schieten. Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4e gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.

Munitie 3

Soort : Centraalvuur kogelpatronen
Merk : Ozkursan
Kaliber : 9 mm knal omgebouwd
Aantal : 30
De patronen zijn van origine knalpatronen die zijn omgebouwd naar kogelpatronen, door
de patroon te voorzien van een stalen rondkogel van 7 mm. Deze patronen zijn geschikt om projectielen door middel van een vuurwapen af te schieten. Een daarvoor geschikt vuurwapen werd niet aangetroffen. Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.

Munitie 4

Soort : Centraalvuur kogelpatronen
Merk : CBC (Magtech)
Kaliber : 9 mm Luger
Aantal : 5
De patronen zijn geschikt om een projectiel door middel van een vuurwapen af te
schieten. Een daarvoor geschikt vuurwapen werd niet aangetroffen. Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie 111 van de Wet wapens en munitie.

Munitie 5

Soort : Huls centraalvuur kogelpatroon
Merk : CBC (Magtech)
Kaliber : .25 Auto (synoniem 6,35 mm)
Aantal : 1
Deze huls is, met de juiste gereedschappen, weer geschikt te maken voor hergebruik. Derhalve is bovenstaande patroonhuls munitie in de zin van artikel 1 lid 4 in verband met artikel 2 lid 2, categorie 111, mede gelet op artikel 3, lid 2, van de Wet wapens en munitie.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank als vaststaand af dat verdachte op 19 juli 2014 met drie anderen in twee auto’s naar [plaatsnaam] is gereden en daar [getuige 3] heeft opgehaald. Vervolgens zijn ze gezamenlijk naar de [straatnaam] in Groningen gereden, waar ze in de [straatnaam] allemaal uit de auto’s zijn gestapt toen ze aangever zagen. Verdachte heeft aangever aangesproken waarna ruzie ontstond. Verdachte heeft aangever vervolgens met de vuist geslagen. De medeverdachten stonden hieromheen en hebben niets gedaan om verdachte tegen te houden. Aangever probeerde weg te komen, maar werd beetgepakt door verdachte en meegenomen naar de donkerblauwe auto. Deze auto was een driedeursmodel, waarin aangever op de achterbank moest gaan zitten. Medeverdachte [medeverdachte] zat vóór aangever op de bijrijdersstoel. De auto’s zijn achter elkaar aan, met twee tussenstops onderweg, naar Hoogkerk gereden. Medeverdachte [medeverdachte] is tijdens de tussenstops steeds bij aangever in de auto blijven zitten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze feiten, in onderling verband bezien, worden afgeleid dat verdachte in de [straatnaam] te Groningen de confrontatie met aangever heeft opgezocht. De medeverdachten hebben gedurende deze confrontatie alleen al met hun aanwezigheid ervoor gezorgd dat aangever niet kon vluchten of zich anderszins aan de klappen van verdachte kon onttrekken en zich gedwongen heeft gevoeld om in de auto plaats te nemen, zoals verdachte wilde. De dreigende sfeer, die voor aangever is ontstaan door het gepleegde geweld in combinatie met de aanwezigheid van de - ver in de meerderheid zijnde - verdachten, is ook na het instappen in de auto door aangever blijven bestaan, onder andere doordat verdachte en de medeverdachten allen, verdeeld over twee auto’s, de rit door de stad hebben gemaakt en de groep getalsmatig zijn blijven versterken. Uit de omstandigheid dat verdachte tijdens de gemaakte tussenstops de auto niet is ontvlucht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat hij vrijwillig in de auto zat. Medeverdachte [medeverdachte] bleef immers voortdurend in de nabijheid van aangever nu hij steeds voorin de auto op de bijrijdersstoel bleef zitten. Nu de auto waarin aangever werd vervoerd een driedeursmodel betrof, was het voor aangever die op de achterbank zat, welhaast onmogelijk om snel voorbij medeverdachte [medeverdachte] te komen. Indien dit aangever wel zou zijn gelukt, zouden hem bovendien buiten de auto verdachte en de overige personen staan te wachten. Gezien het eerder tegen hem gepleegde geweld kon niet van aangever worden verwacht dat hij een dergelijke vluchtpoging zou ondernemen.
Gelet op bovenstaand samenstel van feiten en omstandigheden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de bedreigingen en het geweld door verdachte werden toegepast met het oogmerk om de diefstal van de telefoon makkelijk te maken. Hieruit volgt dat van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Er is wel wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich de mobiele telefoon van aangever wederrechtelijk heeft toegeëigend, zodat daarvan een bewezenverklaring zal volgen.
Ten slotte acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de in zijn woning aangetroffen wapens en munitie, met name gelet op de plaats waar deze blijkens het proces-verbaal van doorzoeking in zijn woning zijn aangetroffen. Dat deze goederen wellicht door anderen zijn meegenomen naar verdachtes woning, laat dit onverlet.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 juli 2014 te Groningen en Hoogkerk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers zijn verdachte en zijn mededaders met auto's naar de woning van die [slachtoffer] gereden en hebben verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer] geslagen, bij de hals gepakt en vastgegrepen en meegetrokken naar en in een auto en vervolgens die [slachtoffer] naar meerdere locaties vervoerd;
3.
hij op 19 juli 2014 in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] ;
4.
hij op 30 september 2014 in de gemeente Groningen in een woning, te weten [woonadres] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 125 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij op 30 september 2014 in de gemeente Groningen wapens van:
categorie II, te weten:
- een enkelloops hagelgeweer (merk Breda), en
categorie III, te weten:
- een revolver (merk Ekol, model Arda), en
- een revolver (merk Rohm, model Little Joe), en
munitie van categorie III, te weten:
- 3 randvuur kogelpatronen (merk Sellier & Bellot, kal: 4 mm), en
- 4 randvuur kogelpatronen(merk Federal, kal: .22 LR), en
- 30 centraalvuur kogelpatronen (merk Ozkursan, kal: 9 mm), en
- 5 centraalvuur kogelpatronen (merk CBC, kal: 9 mm Luger), en
- 1 huls centraalvuur kogelpatroon (merk CBC, kal: .25 Auto),
voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
Diefstal
4. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
5. Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negentien maanden. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, mede gelet op de bepleite vrijspraken ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, slechts een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten met daarnaast een werkstraf passend en geboden is. Ten aanzien van de duur van de werkstraf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan ontvoering. Verdachte en zijn mededaders zijn naar de woning van het slachtoffer gereden en hebben hem, nadat verdachte hem eerst een paar vuistslagen had verkocht, gedwongen om in een auto plaats te nemen en mee te gaan. Dit alles heeft zich afgespeeld op klaarlichte dag op straat voor de ogen van omstanders en bewoners van in die straat staande woningen. De aanleiding hiertoe is gelegen in een niet naar tevredenheid verlopen wapendeal tussen het slachtoffer en een van de mededaders als gevolg waarvan verdachte vond dat het slachtoffer hem nog geld schuldig was. Nadat het slachtoffer na ongeveer een uur weer met het nodige geweld uit de auto was gezet, heeft verdachte hem zijn mobiele telefoon afgenomen en hem, nadat hij hem dreigend had toegevoegd dat hij het geld binnen anderhalve maand wilde hebben, verder aan zijn lot overgelaten.
Dit betreffen ernstige feiten waarmee verdachte inbreuk heeft gemaakt op het gevoel van veiligheid dat mensen in hun eigen leefomgeving zouden moeten hebben. Door het slachtoffer van zijn vrijheid te beroven hebben verdachte en zijn mededaders inbreuk gemaakt op een fundamenteel recht van een mens: de vrijheid om te gaan en staan waar men wil. Dat dit voor het slachtoffer een zeer ingrijpende ervaring is geweest blijkt uit het feit dat hij tijdens zijn verklaringen bij de politie regelmatig moest huilen en een zeer angstige indruk maakte. Dat dit alles grote gevolgen voor hem heeft gehad volgt verder uit het feit dat hij nadien is opgenomen in een beschermingstraject via het stelsel bewaken en beveiligen omdat werd gevreesd voor wraakacties tegen hem. Binnen dit kader heeft het slachtoffer lange tijd buiten Nederland moeten verblijven. De rechtbank rekent het verdachte en zijn mededaders verder zwaar aan dat dit ook voor omstanders en bewoners een indrukwekkende en beangstigende ervaring moet zijn geweest die zij niet snel zullen vergeten en waar zij nog lang gevoelens van onveiligheid van zullen ondervinden. Dit soort misdrijven zorgt ook in het algemeen in de samenleving voor gevoelens van onrust en onveiligheid.
Daar komt nog bij dat verdachte zich ook nog schuldig heeft gemaakt aan verboden
(vuur)wapen- en munitiebezit en het aanwezig hebben van een illegale hennepkwekerij.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor wapenbezit.
Mede gelet op de door de rechtbank gehanteerde oriëntatiepunten van het LOVS voor (vuur)wapenbezit en het doorslaggevende aandeel van verdachte in de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever, is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden is. De aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde zouden met een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend worden. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, waarvan hier sprake is, als strafverminderend meegewogen.
De rechtbank zal verdachte een vrijheidsstraf van minder lange duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, enerzijds aangezien de rechtbank, anders dan de officier, niet tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten komt en anderzijds omdat de hierna op te leggen gevangenisstraf de ernst van het bewezen verklaarde naar het oordeel van de rechtbank voldoende tot uitdrukking brengt.

Benadeelde partij

De heer [slachtoffer] heeft zich door middel van een voegingsformulier als benadeelde partij in het geding gevoegd. Op dit formulier is geen schadebedrag ingevuld.
De officier van justitie en de verdediging hebben geconcludeerd de benadeelde partij niet- ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank stelt vast dat, nu in het formulier geen schadebedrag is gevorderd, er geen vordering is waarover een beslissing kan worden genomen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63, 282 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van dertien (13) maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. K. de Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2017.
Mr. Timmer is buiten staat het vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verdachtmaking d.d. 1 september 2014, p. 262 onderaan