ECLI:NL:RBNNE:2017:965

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2591
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidie lager vastgesteld en teruggevorderd wegens strijd met Provinciewet en Verordening ondersteuning Statenfracties

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een fractie in de Provinciale Staten van Fryslân, en verweerder, de Provinciale Staten zelf. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin de aan haar verstrekte subsidie voor fractiebijdrage en fractieondersteuning lager was vastgesteld en een teveel betaalde subsidie van € 17.794,- werd teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de subsidieverlening in strijd was met artikel 96 van de Provinciewet en artikel 2, eerste lid, onder d, van de Verordening ondersteuning Statenfracties provincie Fryslân 2014. Dit houdt in dat een statenlid, in dit geval [naam 1], naast de vergoedingen voor zijn statenlidmaatschap geen andere vergoedingen mag ontvangen die ten laste van de provincie komen. De rechtbank concludeerde dat eiseres in strijd met deze bepalingen had gehandeld door [naam 1] als freelancer te vergoeden voor werkzaamheden die hij ook als statenlid verrichtte. Eiseres voerde aan dat de werkzaamheden van [naam 1] voor de fractie van andere aard waren dan zijn werkzaamheden als statenlid, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de vraag of er sprake was van dubbele beloning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de subsidie lager vast te stellen en terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. d' Hont),
en

Provinciale Staten van de provincie Fryslân, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.V. van Ophem)

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verstrekte subsidie lager vastgesteld en de teveel betaalde subsidie ad € 17.794,- teruggevorderd.
Bij besluit van 26 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Voor eiseres is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat voor haar oordeelsvorming uit van de volgende – door partijen niet betwiste – feiten en omstandigheden.
1.1
Op 7 april 2014 heeft [naam 1] eiseres opgericht.
1.2
Bij besluit van 30 april 2014 heeft verweerder voor de periode 27 maart tot en met 31 december 2014 aan eiseres een voorschot toegekend. Aan eiseres is € 3455,18 (fractiebijdrage) en € 14.858,88 (fractieondersteuning) toegekend. Verder is een bijdrage van € 1.813,21 verstrekt ten behoeve van het werkgeversdeel in de pensioenvoorzieningen en ziektekostenverzekeringen.
1.3
Op 9 mei 2014 is het budget voor de fractiebijdrage gestort op de rekening van eiseres. Op 28 mei 2014 is het budget voor de fractieondersteuning gestort. Op 6 juni is het budget voor pensioen en ziektekostenverzekering gestort.
1.4
Bij brief van 22 september 2014 heeft verweerder eiseres verzocht (arbeids)contracten over te leggen.
1.5
Bij mail van 10 oktober 2014 heeft eiseres gereageerd. Eiseres heeft een opdrachtbevestiging van [bedrijf 1] toegezonden voor het verrichten van werkzaamheden op freelancebasis vanaf 1 juni 2014.
1.6
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft verweerder eiseres bericht dat opvalt dat in de opdrachtbevestiging geen tarieven worden genoemd en de opdrachtbevestiging niet is ondertekend. Aangegeven is dat bij de verantwoording maandelijkse facturen moeten worden overgelegd.
1.7
Bij brief van 13 januari 2015 heeft de griffier van verweerder aan - onder meer - eiseres gevraagd haar verantwoording over 2014 in te dienen.
1.8
Bij mail van 20 april 2015 heeft eiseres gereageerd.
1.9
Bij brief van 21 april 2015 heeft de griffier aan eiseres bericht dat de verantwoording niet voldoet aan het bepaalde in artikel 7 van de Verordening ondersteuning Statenfracties provincie Fryslân 2014 (hierna: de Verordening) en eiseres tot 15 mei 2015 de tijd gegeven om alsnog volledig te voldoen aan artikel 7 van de Verordening.
1.1
Bij mail van 15 mei 2015 heeft eiseres een aangepaste verantwoording overgelegd. Bij mail van 8 juni 2015 heeft eiseres nadere informatie verschaft. Bij brief van 26 juni 2015 heeft eiseres aanvullende stukken ingediend.
1.11
Op 14 juli 2016 heeft [bedrijf 2] het Rapport van Feitelijke bevindingen inzake financiën Statenfracties over 2014 uitgebracht. Daarin wordt onder punt 11 ingegaan op de verantwoording door eiseres.
1.12
Bij brief van 31 juli 2015 heeft eiseres een zienswijze ingediend.
1.13
Bij brief van 25 augustus 2016 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om te beslissen dat de subsidie ten onrechte is uitbetaald omdat de heer [naam 1] als Statenlid een vaste vergoeding ontving en daarom niet gerechtigd was tot het ontvangen van een andere (fractie)vergoeding.
1.14
Bij brief van 2 september 2016 heeft eiseres een zienswijze ingediend.
1.15
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aan eiseres verstrekte subsidie lager vastgesteld, namelijk € 1673,- voor fractiebijdrage en € 327,- voor fractieondersteuning en de teveel betaalde subsidie ad € 17794,- teruggevorderd.
1.16
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
1.17
Op 29 maart 2016 heeft eiseres het bezwaarschrift toegelicht ten overstaan van de commissie bezwaarschriften. Op 28 april 2016 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.18
Bij besluit van 26 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.1
Eiseres voert aan dat verweerder de subsidie ten onrechte lager heeft vastgesteld en teruggevorderd. Eiseres meent dat zij niet heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, onder d, van de Verordening. De werkzaamheden welke [naam 1] voor de fractie verrichtte waren van andere aard dan de werkzaamheden die [naam 1] als Statenlid verrichtte. Daarbij was het Statenlidmaatschap een nevenfunctie. Nu vergoedingen werden ontvangen voor verschillende werkzaamheden is er geen sprake van een dubbele beloning voor dezelfde werkzaamheden. Voorts is niet gehandeld in strijd met artikel 3, zevende lid, van de Verordening aangezien [naam 1] de werkzaamheden voor de fractie uitoefende als freelancer en niet als fractieondersteuner.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit artikel 96 van de Provinciewet, artikel 2 eerste lid, onder d, van de Verordening en de uitspraak van de Hoge Raad van 21 december 2012 (AB 2014/2) volgt dat een statenlid geen andere vergoeding en tegemoetkomingen ontvangt ten laste van de provincie buiten hetgeen hem op grond van rechtspositieregelingen toekomt, terwijl de fractiebijdrage niet mag worden gebruikt ter bekostiging van uitgaven welke dienen te worden bestreden uit vergoedingen die leden op grond van de Provinciewet ontvangen. Gelet hierop is elke betaling aan [naam 1] in zijn periode als statenlid uit bijdragen die aan eiseres zijn verstrekt op grond van de Verordening in strijd met de Provinciewet. Niet van belang is de aard van de rechtsverhouding tussen [eiseres] en [naam 1] en de aard van de werkzaamheden. Dat [naam 1] niet was aangesteld als fractiemedewerker en daardoor niet werd gehandeld in strijd met artikel 3, zevende lid, Verordening, doet daar niet aan af. Daarbij had eiseres gelet op artikel 3, tweede lid, van de Verordening geen recht op de bijdragen nu er geen fractiemedewerker was aangesteld.
2.3
Ingevolge artikel 4:29, eerste lid, Awb, kan, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.
Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, Awb stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig vast.
Ingevolge artikel 4:46 tweede lid, Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 93, eerste lid, Provinciewet, voor zover van belang, ontvangen de leden van provinciale staten een bij verordening van provinciale staten vast te stellen vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.
Ingevolge artikel 96, eerste lid, Provinciewet, voor zover van belang, ontvangen de leden van provinciale staten, buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de provincie.
Ingevolge artikel 96, tweede lid, Provinciewet, genieten zij voordelen ten laste van de provincie, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, slechts voor zover dat is bepaald bij of krachtens de wet dan wel bij verordening van provinciale staten. De verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Provinciewet hebben provinciale staten en elk van hun leden recht op ambtelijke bijstand.
Ingevolge 33, tweede lid, van de Provinciewet hebben de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen recht op ondersteuning.
Ingevolge artikel 33, derde lid, Provinciewet stellen provinciale staten met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de ondersteuning van de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen een verordening vast. De verordening bevat ten aanzien van de ondersteuning regels over de besteding en de verantwoording.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Verordening ontvangen de fracties in provinciale staten ten laste van de provinciale kas een bijdrage als tegemoetkoming in de kosten die nodig zijn om de fractie goed te laten functioneren.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening mag de fractiebijdrage en de bijdrage fractieondersteuning niet worden gebruikt ter bekostiging van:
a. uitgaven in strijd met wettelijke bepalingen;
….
d. uitgaven welke dienen te worden bestreden uit vergoedingen die de leden ingevolge de Provinciewet en daarop gebaseerde provinciale verordeningen anderszins reeds ontvangen;
e. betalingen aan bedrijven waarover statenleden middellijk of onmiddellijk zeggenschap hebben en betalingen aan partners en familieleden tot en met de derde graad van bloed- en aanverwantschap;
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening wordt aan een fractie die bij de voorbereiding en de uitvoering van haar werkzaamheden gebruik maakt van fractiemedewerkers en/of secretariële ondersteuners, uit de provinciale kas bovendien een jaarlijkse bijdrage verleend naar rato van de omvang van de fractie.
Ingevolge artikel 3, zevende lid, van de Verordening kunnen fractiemedewerkers en secretarieel ondersteuners niet tevens statenlid of niet-statenlid, die benoemd is tot lid van een statencommissie, zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening, worden de in artikel 3 omschreven bijdragen elk jaar in een tweetal halfjaarlijkse termijnen, respectievelijk in de maanden januari en juli uitgekeerd aan de penningmeester van de fractie.
2.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aan eiseres verstrekte subsidie terecht lager vastgesteld en de teveel betaalde subsidie ad € 17.794,- terecht teruggevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat gelet op het bepaalde in artikel 96 van de Provinciewet en artikel 2, eerste lid, onder d, van de Verordening, [naam 1] , naast de vergoedingen welke hij ontvangt in het kader van zijn statenlidmaatschap, geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen mag ontvangen ten laste van de provincie buiten hetgeen hem op grond van rechtspositieregelingen toekomt. De rechtbank vindt voor dit oordeel, evenals verweerder, tevens steun in de uitspraak van de Hoge Raad van 21 december 2012 (AB 2014/2) welke naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval analoog kan worden toegepast. Nu niet bestreden is dat [naam 1] zelf de werkzaamheden voor de fractie heeft verricht en de vergoedingen via [eiseres] aan hem toekomen, hetgeen overigens ook blijkt uit de door eiseres overgelegde declaraties, heeft eiseres derhalve gehandeld in strijd met de eerder genoemde bepalingen. Dat eiseres niet heeft gehandeld in strijd met artikel 3, zevende lid, van de Verordening omdat [naam 1] het werk als freelancer verrichte en niet als fractiemedewerker doet aan de strijd met artikel 96 van de Provinciewet en artikel 2 eerste lid, onder a en d, van de Verordening niet af. Dat gelet op de verschillen in werkzaamheden geen sprake is van dubbele beloning voor dezelfde werkzaamheden maakt, wat daar ook van zij, het voorgaande evenmin anders. Overigens had eiseres, zoals verweerder terecht heeft aangegeven, gelet op artikel 3, tweede lid, van de Verordening geen recht op de bijdragen nu er geen fractiemedewerker was aangesteld.
3.1
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij geen mogelijkheid had om fractiemedewerkers aan te nemen. De subsidie was niet direct bij toekenning beschikbaar, zodat zij financieel niet in staat was contracten met fractieondersteuners aan te gaan. Zij heeft daarom gewacht met het aangaan van arbeidscontracten met fractieondersteuners. Daarbij waren als gevolg van de korte resttermijn van de statenperiode geen werknemers voorhanden omdat er geen uitzicht op verlenging was. Er was daarom feitelijk geen andere mogelijkheid de subsidie anders te besteden dan door [naam 1] als freelancer te werk te stellen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, wat er ook zij van het niet (tijdig) kunnen aantrekken van een medewerker, deze omstandigheid geen betalingen aan [naam 1] uit de beide bijdragen ten laste van de provincie rechtvaardigt. Overigens heeft de betaling weliswaar enige vertraging opgelopen maar van een te late betaling is gelet op artikel 5, eerste lid van de Verordening geen sprake nu de voorschotten op 9 mei 2014, 28 mei 2014 en 6 juni 2014 zijn betaald. Daarbij was voor eiseres uit de artikelen 3, 4, derde lid, en artikel 5 van de Verordening de omvang van de voorschotbedragen af te leiden, zodat eiseres ten onrechte aanvoert dat geen voldoende concreet uitzicht op het verkrijgen van de bijdragen bestond. Nu de bedragen rechtstreeks uit de Verordening voortvloeien was er geen risico op lagere toekenning daarvan. Bij besteding van de bijdragen conform de regels was de vaststelling conform verlening geweest.
Daarbij blijkt uit de feiten niet dat eiseres heeft gewacht met het aangaan van arbeidscontracten. Zij is in het geheel geen arbeidscontract aangegaan, terwijl dat gelet op het tijdstip van toekenning van de bedragen en het tijdstip van de uitbetalingen wel had gekund. Daarbij heeft eiseres wel aan [naam 1] eind mei 2014 bedragen uitbetaald en er dus voor gekozen deze gelden niet te besteden aan een ondersteuner.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet tijdig ontvangen van de vergoedingen, wat daar ook van zij, niet het doen van betalingen aan [naam 1] uit de fractiebijdrage en de bijdrage fractieondersteuning rechtvaardigt. De rechtbank volgt verweerder voorts in diens standpunt dat ook uit de feiten niet blijkt dat eiseres de betalingen niet tijdig heeft ontvangen. Immers, niet bestreden is dat de fractiebijdrage op 9 mei 2014, de bijdrage voor de fractieondersteuning op 28 mei 2014 en de bijdrage voor het werkgeversaandeel in pensioenvoorzieningen en ziektekostenverzekeringen op 6 juni 2014 zijn betaald. Dit is ruim vóór de in artikel 5, eerste lid, van de Verordening genoemde periode. Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de exacte hoogten van de bijdragen uit de Verordening zijn af te leiden, zodat bij besteding conform de regels geen risico bestond op lagere toekenning en geen aanleiding voor eiseres had hoeven te zijn om te wachten met het aangaan van contracten met mogelijke fractieondersteuners. Voorts heeft eiseres niet bestreden dat zij reeds eind mei 2014 bedragen aan [naam 1] heeft uitbetaald, hetgeen er eveneens op duidt dat eiseres niet heeft gewacht met het aangaan van arbeidscontracten met fractieondersteuners in verband met het nog niet hebben ontvangen van voorschotten.
4.1
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, nu andere fracties een lichte verantwoordingsplicht hebben gekregen.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiseres is aan dezelfde verantwoordingsverplichtingen gehouden als de andere fracties. Nu eiseres de besteding van de verleende bijdragen niet conform de Verordening kon verantwoorden heeft verweerder hierop actie ondernomen. Eiseres heeft daarbij meer gelegenheid gehad om met een correcte verantwoording te komen dan waarin de Verordening in artikel 7 derde lid voorziet.
4.3
De rechtbank overweegt dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen reeds nu eiseres de gestelde gelijke gevallen niet heeft benoemd.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van F.K. Heiting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.