Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden, verweerder
Beslissing
Gronden
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel
"Artikel 5 Grondslag en maatstaf van heffing
gemeentelijke rioleringis in de Verordening vervolgens afzonderlijk gedefinieerd (zie 2.3).
een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente".De rechtbank acht deze formulering niet ruim genoeg om daar ook “gemeentelijk oppervlaktewater” onder te begrijpen. De burgers van de gemeente Leeuwarden moeten uit een belastingverordening immers eenduidig kunnen opmaken welke feiten zullen leiden tot het heffen van (in dit geval) rioolheffing. Naar het oordeel van de rechtbank duidt de term "voorziening" in dit verband, zeker in combinatie met de omschrijving van het belastbare feit ("aangesloten"), op het buizenstelsel en niet (tevens) op het oppervlaktewater (vgl. ook het onderscheid tussen de termen gemeentelijke riolering en gemeentelijk oppervlaktewater zoals verweerder dat zelf in de uitspraak op bezwaar heeft gemaakt). Bovendien staat in de Verordening niet vermeld dat voor het begrip gemeentelijke riolering de formulering uit de Rioleringswet leidend is. Dat de gemeente dit wellicht wel zo heeft bedoeld, maakt het voorgaande niet anders. Ook de maatstaf van heffing draagt niet bij aan de vereiste helderheid. Uit artikel 5 van de Verordening kan eiser immers concluderen dat in zijn geval geen maatstaf van heffing bestaat, nu de fictie van het vijfde lid (afvoer = toevoer) in zijn geval op nihil zou uitkomen.