ECLI:NL:RBNNE:2017:985

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
18/820065-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met de dood van partner en agenten

Op 17 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Noordbroek, die werd beschuldigd van bedreiging met de dood van zijn partner en twee agenten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn partner met de dood door haar te waarschuwen dat er doden zouden vallen als zij niet thuis zou komen. Daarnaast heeft hij twee agenten bedreigd door met een strijkijzer boven zijn hoofd te zwaaien en hen uit te dagen. De rechtbank heeft op basis van de bewijsvoering geoordeeld dat de verdachte inderdaad zijn partner heeft bedreigd, maar heeft hem vrijgesproken van de bedreiging richting zijn dochter, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het strijkijzer, verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de omstandigheden, de ernst van de feiten en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820065-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.J.J. Bodewes, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 februari 2016 te [plaats] , (althans) in de gemeente Menterwolde,
[slachtoffer] (zijnde verdachtes partner) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) de woorden toegevoegd: "Je moet thuiskomen, anders gaan er doden vallen" en/of "ik maak je dood, ik kom er nu aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- de dochter van die [slachtoffer] (te weten [dochter] ) de woorden toegevoegd: "Ik wil mama doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (daarmee doelend op die [slachtoffer] ), welke woorden ter kennis zijn gekomen van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 7 februari 2016 te [plaats] , (althans) in de gemeente Menterwolde, [agent] (agent van politie) en/of [agent] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- ten overstaan van die [agent] en/of [agent] een strijkijzer boven zijn hoofd gehouden en/of (vervolgens)
- met voornoemd strijkijzer (een) slaande beweging(en) gemaakt in de richting van die [agent] en/of [agent] en/of (daarbij) zijn vuist gebald en/of geroepen: "Kom dan, snotneuzen".

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte in de richting van zijn dochtertje zijn partner heeft bedreigd met de woorden “Ik wil mama doodmaken”, nu deze zinsnede slechts is gebaseerd op hetgeen aangeefster haar dochter heeft horen zeggen. Dit betreft slechts één verklaring, welke verklaring geen eigen verklaring betreft en niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat, hoewel verdachte uit boosheid dingen heeft gezegd die hij niet had moeten zeggen, de zinsnede “Je moet thuiskomen, anders gaan er doden vallen”, niet zonder meer als bedreiging of bedreiging tegen zijn vriendin kan worden aangemerkt. Uit de uiting kan niet worden afgeleid wie er dood zou gaan. Ten aanzien van de zinsnede “Ik maak je dood, ik kom er nu aan” heeft de raadsman aangevoerd dat slechts uit de verklaring van [getuige] blijkt dat verdachte dit zou hebben gezegd.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en van hetgeen staat vermeld achter het tweede gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als [slachtoffer] en [getuige] hebben gezegd dat ik heb gezegd dat er dooien zouden vallen als [slachtoffer] niet thuis zou komen, dan zou dat heel goed kunnen. Bij de rechter-commissaris heb ik mijn excuses aangeboden voor de uiting dat ik mijn vrouw dood zou maken. Ik blijf bij deze excuses. Ik ontken de bedreiging niet, maar kan me niet meer herinneren wat ik exact gezegd heb.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 8 februari 2016, opgenomen op pagina 66 e.v. van het dossier met nummer 2016037836 d.d. 16 maart 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Ik woon met [verdachte] te [plaats] . 7 februari 2016 ben ik naar vrienden gegaan, in een zijstraat van waar wij wonen. Daar werd er gebeld naar de huistelefoon. In het telefoongesprek van 21.17 uur was [verdachte] erg dreigend naar mij en dreigde hij dat ik thuis moest komen en dat als ik daaraan niet zou voldoen er doden zouden vallen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 8 februari 2016, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Bij een van de telefoongesprekken hoorde ik [verdachte] op de achtergrond schreeuwen: “Ik maak haar dood”. Bij het laatste telefoongesprek werden alleen maar bedreigingen van [verdachte] richting [slachtoffer] geuit. In dit gesprek heeft [verdachte] gezegd: “Ik maak je dood. Ik kom er nu aan”.
De rechtbank overweegt omtrent de hiervoor weergegeven standpunten als volgt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat verdachte in een telefoongesprek bedreigingen heeft geuit in de richting van aangeefster, die van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
Dat verdachte de woorden “Ik wil mama doodmaken” zou hebben geuit tegen zijn dochtertje [dochter] acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van aangeefster over deze bedreiging wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank deelt derhalve ten aanzien van dit punt het standpunt van de raadsman en spreekt verdachte derhalve vrij van hetgeen is vermeld na het tweede gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 11 februari 2016, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [agent] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 15 februari 2016, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [agent] .
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde onder 2 op basis van de voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 februari 2016 te [plaats] , in de gemeente Menterwolde, [slachtoffer] , zijnde verdachtes partner, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- voornoemde [slachtoffer] telefonisch de woorden toegevoegd: "Je moet thuiskomen, anders gaan er doden vallen" en/of "Ik maak je dood, ik kom er nu aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 7 februari 2016 te [plaats] , in de gemeente Menterwolde, [agent] (agent van politie) en [agent] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- ten overstaan van die [agent] en [agent] een strijkijzer boven zijn hoofd gehouden en vervolgens
- met voornoemd strijkijzer slaande bewegingen gemaakt in de richting van die [agent] en [agent] en daarbij zijn vuist gebald en geroepen: "Kom dan, snotneuzen".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar strafeis mede betrokken de aard en de ernst van de strafbare feiten. Daarnaast heeft de officier van justitie rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsrapport en hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht over de huidige relatie tussen verdachte en zijn partner.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, vanwege de verbeterde persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt, primair gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke straf in de vorm van een taakstraf of een geldboete. De raadsman heeft subsidiair gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete in combinatie met een voorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn partner met de dood. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het bedreigen van twee agenten met de dood door met een strijkijzer boven zijn hoofd en in de richting van de agenten te zwaaien. Verdachte heeft door zijn handelen angst en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij de aangevers. Het incident heeft tevens grote impact gehad op het gezin.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte weliswaar eerder, maar niet recent onherroepelijk is veroordeeld.
De reclassering heeft geconstateerd dat het incident een gevolg is geweest van hoog opgebouwde spanningen en stress rondom het door verdachte en zijn partner gerunde installatiebedrijf in de periode voorafgaand aan het incident. Door een samenloop van omstandigheden is de situatie volledig uit de hand gelopen. De reclassering acht het recidiverisico op korte termijn laag, doordat verdachte samen met zijn partner enige veranderingen in de bedrijfsvoering heeft doorgevoerd. Op de langere termijn acht de reclassering de kans op recidive echter aanwezig. De reclassering verwacht dat een voorwaardelijke straf bij verdachte een grote druk zal genereren om herhaling te voorkomen en adviseert verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen.
Uit het rapport van de reclassering en uit de houding van verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte de volle verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen en zich op eigen kracht heeft herpakt. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat conform de eis van de officier van justitie een geheel voorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd van na te noemen duur met een proeftijd van twee jaren.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het strijkijzer en twee ijzeren buizen, vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit voorwerpen betreffen met behulp van welke feit 2 is begaan en deze toebehoren aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 60 uren onbetaalde arbeid.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen strijkijzer, merk Philips Diva, kleur paars, en de twee in beslag genomen ijzeren buizen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2017.