ECLI:NL:RBNNE:2018:1215

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
18/195227-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld met lichamelijk letsel ten gevolge, jeugdstrafrecht toegepast

Op 5 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld, met lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1997, veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Dit vonnis volgde op een zitting die plaatsvond op 22 maart 2018, waar de verdachte aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.P. Eefting, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. E. Jepkema.

De tenlastelegging betrof openlijk geweld gepleegd op 28 mei 2016 te Leek, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], heeft vastgepakt, geslagen en geschopt. Het geweld resulteerde in enig lichamelijk letsel bij het slachtoffer, waaronder kneuzingen en een schedelbasisbreuk. De rechtbank oordeelde dat het openlijk geweld bewezen kon worden, maar sprak de verdachte vrij van de strafverzwarende omstandigheid dat het geweld zwaar lichamelijk letsel had veroorzaakt, omdat niet kon worden vastgesteld wie van de verdachten verantwoordelijk was voor het letsel.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd, waaronder het gebruik van alcohol door de verdachte en zijn jeugdige leeftijd. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van het delict. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.745,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18.195227.17

Vonnis van de meervoudige strafkamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

5 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting 22 maart 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Eefting, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te Leek
openlijk, te weten op/aan Weth. Iwe Hutstraat/Oldenoert, in elk geval op of
aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer] vast te pakken en/of te slaan/stompen en/of te
schoppen
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig
lichamelijk letsel,
te weten kneuzingshaard(en) in het brein, breuk/kneuzing in de oogkasrand
links, schedelbasisbreuk dan wel bloed uit oor,
voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te Leek
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
vast te pakken en/of te slaan/stompen en/of te schoppen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel,
te weten kneuzingshaard(en) in het brein, breuk/kneuzing in de oogkasrand
links, schedelbasisbreuk dan wel bloed uit oor,
ten gevolge heeft gehad.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid dat dit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden vastgesteld wie van de verdachten voor welk letsel van het slachtoffer verantwoordelijk kan worden gehouden. Gelet op de inhoud van het dossier, maar met name de bekennende verklaring van verdachte ter zitting kan openlijk geweld worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het onder primair ten laste gelegde bewezen kan worden met uitzondering van het zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 maart 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2018, opgenomen op pagina 76 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016153357 d.d. 4 juli 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een geneeskundige verklaring, op 29 mei 2016 opgemaakt en ondertekend door een forensisch arts van GGD Groningen;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 juni 2016, opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 mei 2016, opgenomen op pagina 98 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat een bewezenverklaring kan volgen voor openlijk geweld. Zij zal verdachte vrij spreken van de strafverzwarende omstandigheid dat dat het openlijk geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad nu niet kan worden vastgesteld welke handeling van welke verdachte de oorzaak is geweest voor het letsel van verdachte. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De rechtbank zal daarbij wel 'enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend' in bewezen verklaren aangezien het door verdachte zelf uitgeoefende geweld tot enig letsel bij het slachtoffer heeft geleid en dat dit aan verdachte kan worden toegerekend.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij omstreeks 28 mei 2016 te Leek openlijk, te weten op de Weth. Iwe Hutstraat/Oldenoert in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die
[slachtoffer] vast te pakken en te slaan en te schoppen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten kneuzingshaarden in het brein, breuk/kneuzing in de oogkasrand links, schedelbasisbreuk en bloed uit oor, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige
gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie. Gelet op het advies van de reclassering dient in deze zaak toepassing te worden gegeven aan het jeugdstrafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van een werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na het gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft verdachte zich op 27 mei 2016, in de late avond, samen met een ander schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld. Het slachtoffer is door verdachte en zijn medeverdachte meermalen tegen het hoofd geslagen en geschopt. Uit zowel de aangifte door het slachtoffer als de medische verklaring is gebleken dat het slachtoffer langdurig nadelige gevolgen heeft ondervonden van het handelen van de groep waartoe verdachte hoorde. Met hun handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte op grove wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Dit soort gewelddadige feiten schokt de rechtsorde en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het advies van de reclassering van het Leger des Heils van 19 januari 2018 waarbij is geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij verdachte is sprake van ADHD. Naar aanleiding van het onderhavige incident is gebleken dat zijn medicatie niet goed gedoseerd was met mogelijke gevolgen voor zijn gedrag en impulsiviteit. Ook het alcoholgebruik en de jeugdige leeftijd van verdachte hebben geleid tot het onderhavige delict. De reclassering heeft geadviseerd een (deels voorwaardelijke) werkstraf op te leggen.
Ten aanzien van het toepasselijke recht overweegt de rechtbank dat verdachte ten tijde van de strafbare feiten de leeftijd van achttien jaren had. De rechtbank vindt op grond van het hiervoor genoemde advies aanleiding in de persoonlijkheid van verdachte om op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, zoals het ten tijde van het bewezenverklaarde gold, recht te doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77 hh van het Wetboek van Strafrecht en jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank is van oordeel dat voor het onder primair bewezenverklaarde feit, gezien de ernst daarvan, taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie passend en geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 445,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel alsmede de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
Verdachte en zijn raadsman hebben de vordering tot schadevergoeding niet betwist.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf omstreeks 27 mei 2016.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77c, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.745,- (zegge: duizend zevenhonderd vijfenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
27 mei 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.745,- (zegge: duizend zevenhonderd vijfenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 445,- aan materiële schade en
€ 1.300,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om
- al dan niet samen met zijn mededader - aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O.J. Bosker, voorzitter, E.C.M. Wolfert en C. Krijger, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 april 2018.