ECLI:NL:RBNNE:2018:1234

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
18/730286-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf met behandelverplichting voor poging tot doodslag en vernieling na het gooien van een brokstuk steen vanaf een viaduct

Op 6 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 31 augustus 2017 een brokstuk steen vanaf het viaduct Terwisscha over de N381 in Appelscha heeft gegooid. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf moest krijgen, met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting. De verdachte had de intentie om automobilisten te laten schrikken, maar de rechtbank concludeerde dat hij niet de intentie had om hen te doden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto had beschadigd door het gooien van de steen, wat leidde tot schade aan de auto van een bestuurder die niet tijdig kon uitwijken. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een verstandelijke beperking. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden op, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730286-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
thans verblijvende te [verblijfsplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2018. Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. B. van der Veen, advocaat te Drachten, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2017, te/nabij Appelscha, gemeente Ooststellingwerf, bij het viaduct Terwisscha over de N381, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (een) perso(o)n(en), te weten (een) inzittende(n) van (een) aldaar rijdende personenauto(s), namelijk [slachtoffer 1] en/of zijn zoontje en/of [slachtoffer 2] en/of zijn zoon, van het leven te beroven, met dat opzet, een brokstuk steen vanaf het viaduct naar beneden op het wegdek heeft gegooid, terwijl die perso(o)n(en) in (een) auto(s) naderde(n), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 augustus 2017, te/nabij Appelscha, gemeente Ooststellingwerf, bij het viaduct Terwisscha over de N381, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en), te weten (een) inzittende(n) van (een) aldaar rijdende personenauto(s), namelijk [slachtoffer 1] en/of zijn zoontje en/of [slachtoffer 2] en/of zijn zoon, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een brokstuk steen vanaf het viaduct naar beneden op het wegdek heeft gegooid, terwijl die perso(o)n(en) in (een) auto(s) naderde(n), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2017, te/nabij Appelscha, gemeente Ooststellingwerf, bij het viaduct Terwisscha over de N381, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Seat Altea, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door een brokstuk steen vanaf het viaduct naar beneden op het wegdek te gooien, tengevolge waarvan die auto een klapband en een beschadigde velg bekwam en/of "uitgelijnd" moest worden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde gevorderd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte opzettelijk een brokstuk steen op de N381 heeft gegooid, waardoor voor de inzittenden van de daar rijdende personenauto's een situatie is ontstaan, die tot hun dood had kunnen leiden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder
1. primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de op de weg rijdende automobilisten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte erkent een steen te hebben gegooid. Hij heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om mensen te laten schrikken. Dat een auto over de kop zou kunnen vliegen heeft hij zich niet gerealiseerd. Zoals uit het rapport van de psycholoog blijkt, lijkt verdachte verstandelijk te begrijpen dat een automobilist kan schrikken wanneer er een steen van een viaduct wordt gegooid en was dat ook zijn intentie. Voorts blijkt uit het rapport van de psycholoog dat verdachte in emotionele zin de schrik niet kan doorvoelen en dat hij mogelijke consequenties van zijn handelen moeilijk kan overzien. Op grond hiervan is de raadsvrouw van mening dat verdachte niet weloverwogen en welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een automobilist, door het gooien van een steen op de weg, zou komen te overlijden. Wel heeft verdachte zich gerealiseerd dat de bestuurders van de op die weg rijdende auto's uit moesten wijken voor de steen en dat daardoor schade aan die auto's kon worden toegebracht, zodat er wel sprake van voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanwezig is. Dit brengt de raadsvrouw tot de conclusie dat het onder
1. subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 5 september 2017, opgenomen op pagina 55 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017233252-12 d.d. 6 september 2017, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben blind aan mijn linkeroog. Ik zag een puinsteen liggen en dacht die neem ik mee om te gooien. Tussen het vinden van de steen en het laten vallen van de steen zitten, denk ik, een paar minuten. Het was een klomp puin, met wat steentjes er in. Het was één stuk. Ik schat de steen op 15 centimeter breed en 10 centimeter hoog. Ik wilde die steen naar de mensen gooien die op de snelweg reden. Onderhands gooide ik de steen over de reling heen. Ik zag een auto naderen en ik gooide de puinsteen op de weg. Er reden voertuigen over de weg heen. Het was mijn bedoeling dat ze uit zouden wijken. De auto met aanhanger moest sturen om er omheen te rijden. Hij moest anders sturen dan normaal.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 september 2017, opgenomen op pagina 12 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op donderdag 31 augustus 2017, omstreeks 18.45 uur, reed ik in mijn personenauto met aanhanger, op de N381 te Appelscha. Mijn zoon zat bij mij in de auto. Ik reed ongeveer 90 kilometer per uur. Ter hoogte van viaduct Terwisscha zag ik een man op het viaduct staan. Voordat ik het viaduct inreed, zag ik dat de man een voorwerp uit zijn fietstas pakte, een gooi beweging maakte en iets in mijn richting gooide. Ik zag dat het voorwerp leek op een stuk beton of natuursteen en ongeveer 15x25 cm groot was. Ik zag het voorwerp vallen en toen het voorwerp het wegdek raakte heb ik razendsnel de keuze gemaakt om naar links uit te wijken. Tijdens mijn uitwijk manoeuvre zag ik een tweede auto achter mij rijden. Ik zag dat het voertuig niet uitweek en rechtdoor over het voorwerp reed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
2 september 2017, opgenomen op pagina 14 en verder van het voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op donderdag 31 augustus 2017 omstreeks 18:47 uur, reed ik met mijn voertuig, merk Seat Altea, met kenteken [kenteken] op de N381. Toen ik op de rechterrijbaan met de weg naar beneden reed, om onder het viaduct Terwisscha door te rijden, zag ik plotseling een blok op de weg liggen. Ik reed 100 km per uur. Door mijn snelheid en doordat op de andere weghelft en achter mij ook auto's reden kon ik genoemd blok niet meer ontwijken. Ik voelde dat ik tegen het blok botste en ik voelde de auto trillen. Ik hoorde een knal en de voorzijde van mijn auto ging iets omhoog. Vervolgens voelde ik dat mijn rechter voorband leeg liep en dat de auto begon te trillen, omdat de band was beschadigd. Ik kon de auto nog besturen en heb iets verderop mijn auto in de berm stilgezet. Toen ik uitstapte zag ik dat mijn rechtervelg beschadigd was en dat ik een klapband had. Ik heb schade aan mijn rechtervelg, mijn rechterband is vernield en het voertuig trilt nog. Volgens de garage is mijn auto uit zijn lijn getrokken. De garage zal de auto moeten herstellen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2017, opgenomen op pagina 19 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op donderdag 31 augustus 2017, omstreeks 18:50 uur, kregen wij de melding om te gaan naar het viaduct Terwisscha. Dit betreft de N381, te Appelscha. Hier zou een manspersoon een brok beton vanaf het viaduct naar beneden hebben gegooid, op het moment dat er een auto onder het viaduct doorreed. Ter plaatse zagen wij een aantal brokstukken beton naast de rijbaan liggen. Op de rijbaan zagen wij de plek van impact waar het brok beton de rijbaan had geraakt. Wij zagen dat deze plek op ongeveer 1 meter binnen de wegbelijning zichtbaar was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2017, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Op 5 september 2017 heb ik de inbeslaggenomen brokstukken, bestaande uit drie brokken, nader onderzocht. De brokstukken wogen gezamenlijk 1960 gram.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats Appelscha is gelegen in de gemeente Ooststellingwerf.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de inzittenden van de personenauto's en verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. primair tenlastelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte de intentie had om de inzittenden van de auto's om het leven te brengen of hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom moet de rechtbank beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood (primair) of zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) - aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte heeft een brokstuk steen gegooid vanaf het viaduct Terwisscha op de lager gelegen rijbaan van de autoweg N381. Uit onderzoek volgt dat het brokstuk afmetingen had van tenminste 10 bij 15 centimeter en een gewicht van bijna 2 kilogram. Het brokstuk is ruim binnen de belijning van de rijbaan terecht gekomen. Op het moment dat verdachte het brokstuk naar beneden gooide reden meerdere auto's over deze weg en verdachte was zich daar ook van bewust. Verdachte wilde de automobilisten die op de weg reden laten schrikken. De bestuurder van de eerste personenauto -[slachtoffer 2]- zag kort voordat hij het viaduct in reed, dat verdachte iets naar beneden gooide, waardoor hij razendsnel een keuze moest maken al dan niet naar links uit te wijken. Hij week uit naar links. De bestuurder van deze eerste auto had een aanhangwagen achter zijn auto en zat samen met zijn zoon in deze auto. Hij reed op het moment van uitwijken met een snelheid van 90 kilometer per uur. Achter de bestuurder van de auto met aanhanger reed een personenauto van het merk Seat. Deze bestuurder kon het brokstuk niet meer ontwijken en is tegen het brokstuk aan gereden. Als gevolg hiervan heeft zijn personenauto een klapband opgelopen, is een velg van zijn auto beschadigd en moest zijn auto opnieuw worden uitgelijnd. De bestuurder van de Seat reed op het moment van de aanrijding 100 kilometer per uur.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door het gooien van het brokstuk steen (de inzittenden van) auto's op de N381 zou raken en/of dat auto's ten gevolge van het gooien van het brokstuk zouden verongelukken en dat daarbij de inzittenden van die auto's het leven zouden laten, dan wel ernstig gewond zouden raken.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte een brokstuk steen vanaf een viaduct op het wegdek heeft gegooid vlak voor het moment dat de auto met de aanhangwagen onder hem door zou rijden. Voorts leidt de rechtbank daaruit af dat verdachte het brokstuk bewust in de rijrichting van deze auto heeft gegooid. Naar het oordeel van de rechtbank was de kans aanmerkelijk dat het brokstuk (de voorruit van) deze auto zou raken en het brokstuk daardoor één van de inzittenden zou raken dan wel dat de auto daardoor zou verongelukken. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte aan één oog blind is en dat het een feit van algemene bekendheid is dat mensen die aan één oog blind zijn minder goed afstanden kunnen inschatten. Hierdoor werd de kans dat het brokstuk niet vóór de auto op de weg zou komen - zoals naar verdachtes zeggen zijn bedoeling was - maar de (voorruit van) de auto zou raken nog vergroot. Het is eveneens een feit van algemene bekendheid dat het gooien van een dergelijk zwaar brokstuk vanaf een viaduct op een met een snelheid van 90 tot 100 kilometer per uur naderend voertuig, kan resulteren in de dood van de inzittenden ervan. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich hiervan bewust zijn geweest en heeft verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens aanvaard door het brokstuk toch naar beneden te gooien
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van de inzittenden ([slachtoffer 1] en/of zijn zoontje) van de personenauto van het merk Seat die achter de auto met de aanhangwagen reed. Dit omdat moet worden aangenomen dat de steen inmiddels stil lag op het wegdek op het moment van botsing van de Seat op de steen. Hoewel een brokstuk op de rijbaan een verkeersongeluk kan veroorzaken en er een kans bestaat dat de inzittenden van de betrokken auto('s) daarbij het leven verliezen of zwaar lichamelijk letsel oplopen, maakt dat nog niet dat die kans zonder meer als aanmerkelijk kan worden aangemerkt. In het dossier ziet de rechtbank geen bewijsmiddelen om zodanige aanmerkelijke kans vast te stellen. Daarom zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte door een brokstuk steen op de weg te gooien willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de personenauto van het merk Seat dat brokstuk niet tijdig zou kunnen ontwijken en daardoor beschadigd zou raken. Daarom acht de rechtbank het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 31 augustus 2017 te Appelscha, gemeente Ooststellingwerf, bij het viaduct Terwisscha over de N381, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk personen, te weten inzittenden van een aldaar rijdende personenauto, namelijk
[slachtoffer 2] en zijn zoon, van het leven te beroven, met dat opzet een brokstuk steen vanaf het viaduct naar beneden op het wegdek heeft gegooid, terwijl die personen in een auto naderden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 augustus 2017, te Appelscha, gemeente Ooststellingwerf, bij het viaduct Terwisscha over de N381, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto Seat Altea, kenteken [kenteken], geheel toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd, door een brokstuk steen vanaf het viaduct naar beneden op het wegdek te gooien, ten gevolge waarvan die auto een klapband en een beschadigde velg bekwam en "uitgelijnd" moest worden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot doodslag;
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij zich kan verenigen met de conclusie van de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte het ontoelaatbare van zijn handelen slechts deels kan inzien en dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 3 november 2017, opgemaakt door psycholoog mevrouw drs. F. Jonker. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis, een hechtingsstoornis heeft en dat er sprake is van een verstandelijke beperking.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte nog wel in kan zien dat hij met zijn handelen automobilisten zou kunnen schaden, maar dat hij dit emotioneel niet in kan voelen. Daarom is de deskundige van mening dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en
2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals is geadviseerd door de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en vernieling door een brokstuk steen vanaf een viaduct op een autoweg te gooien. De bestuurder van de eerste aankomende auto heeft, door snel uit te wijken, kunnen voorkomen dat het brokstuk op zijn auto terecht kwam. Een achteropkomende bestuurder zag het brokstuk te laat en is er tegenaan gereden, waardoor zijn auto schade heeft opgelopen. Het had veel slechter af kunnen lopen en er mag van geluk gesproken worden dat het enkel bij schade aan een auto is gebleven. Door het gooien van een voorwerp vanaf een viaduct heeft verdachte de verkeersveiligheid en daarmee de veiligheid van de weggebruikers ernstig in gevaar gebracht. Daarbij komt dat feiten als deze zorgen voor gevoelens van onveiligheid bij automobilisten.
Zowel de reclassering als de psycholoog heeft over verdachte gerapporteerd. Uit deze rapportages blijkt onder meer het volgende. Verdachte heeft een autismestoornis en is verstandelijk beperkt. De levensgeschiedenis van verdachte kenmerkt zich door traumatische ervaringen. Hij is in zijn jeugd veelvuldig gepest en mishandeld. Als gevolg van deze gebeurtenissen heeft verdachte een hechtingsstoornis ontwikkeld. Deze stoornis kenmerkt zich door wantrouwen in het contact met anderen, snel boos worden en geen hulp vragen. Verdachtes inflexibiliteit en moeite met verandering en sociale aanpassing zorgen ervoor dat sprake is van een hoog risico van recidive. Verdachte is een zeer kwetsbaar persoon die snel uit psychisch evenwicht is. De psycholoog en/of de reclassering adviseert de rechtbank om verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en geen detentie. Vanuit forensisch psychiatrisch perspectief gezien verhoogt detentie het risico op spanningen bij verdachte en daarmee de kans dat hij deze spanningen zal afreageren door het opnieuw plegen van strafbare feiten. Vanuit het risicomanagement en de zorg naar verdachte wordt daarnaast geadviseerd om als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting met klinische- en ambulante behandeling en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang op te leggen. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte momenteel in een besloten kader verblijft in OBC Berkelland te Rekken en dat deze klinische opname in het kader van de bijzondere voorwaarde kan worden voortgezet.
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen bij een feit als dit het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, op zijn plaats is. De rechtbank is echter van oordeel dat er, mede gelet op het advies van de reclassering en de psycholoog, bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om daarvan af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het advies van de reclassering en de psycholoog en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Uit het advies van de psycholoog blijkt immers dat detentie bijdraagt aan het risico op spanningen en daarmee de kans op recidive zal verhogen. Om die reden hecht de rechtbank meer belang aan het voortzetten van de klinische opname van verdachte en het langdurig behandelen van zijn problematiek. De rechtbank acht voorts van belang dat deze behandeling in ieder geval gedurende de eerste periode plaatsvindt in een gesloten (klinische) setting om zodoende het recidivegevaar zoveel mogelijk in te perken.
Gelet op het voorgaande en het advies van de reclassering en de psycholoog, ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank de door de psycholoog en de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, waaronder klinische behandeling voor de duur van maximaal twee jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd beschikbaar houdt voor gesprekken met de reclassering, ongeacht in welke kliniek of woonvorm hij verblijft;
- dat de veroordeelde zich gedurende (maximaal) de eerste twee jaren van de proeftijd van drie jaren, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, zal laten opnemen in OBC Berkelland Trajectum te Rekken, althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de
(geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- dat de veroordeelde zich aansluitend op de klinische behandeling, zal laten behandelen in een instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit gedurende het restant van de proeftijd noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde aansluitend op de klinische behandeling, zal verblijven in een 24-uurs voorziening of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit gedurende het restant van de proeftijd noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en
mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2018.
Mr. Jansen en mr. Blom zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.