Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde gevorderd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte opzettelijk een brokstuk steen op de N381 heeft gegooid, waardoor voor de inzittenden van de daar rijdende personenauto's een situatie is ontstaan, die tot hun dood had kunnen leiden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder
1. primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de op de weg rijdende automobilisten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte erkent een steen te hebben gegooid. Hij heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om mensen te laten schrikken. Dat een auto over de kop zou kunnen vliegen heeft hij zich niet gerealiseerd. Zoals uit het rapport van de psycholoog blijkt, lijkt verdachte verstandelijk te begrijpen dat een automobilist kan schrikken wanneer er een steen van een viaduct wordt gegooid en was dat ook zijn intentie. Voorts blijkt uit het rapport van de psycholoog dat verdachte in emotionele zin de schrik niet kan doorvoelen en dat hij mogelijke consequenties van zijn handelen moeilijk kan overzien. Op grond hiervan is de raadsvrouw van mening dat verdachte niet weloverwogen en welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een automobilist, door het gooien van een steen op de weg, zou komen te overlijden. Wel heeft verdachte zich gerealiseerd dat de bestuurders van de op die weg rijdende auto's uit moesten wijken voor de steen en dat daardoor schade aan die auto's kon worden toegebracht, zodat er wel sprake van voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanwezig is. Dit brengt de raadsvrouw tot de conclusie dat het onder
1. subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 5 september 2017, opgenomen op pagina 55 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017233252-12 d.d. 6 september 2017, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben blind aan mijn linkeroog. Ik zag een puinsteen liggen en dacht die neem ik mee om te gooien. Tussen het vinden van de steen en het laten vallen van de steen zitten, denk ik, een paar minuten. Het was een klomp puin, met wat steentjes er in. Het was één stuk. Ik schat de steen op 15 centimeter breed en 10 centimeter hoog. Ik wilde die steen naar de mensen gooien die op de snelweg reden. Onderhands gooide ik de steen over de reling heen. Ik zag een auto naderen en ik gooide de puinsteen op de weg. Er reden voertuigen over de weg heen. Het was mijn bedoeling dat ze uit zouden wijken. De auto met aanhanger moest sturen om er omheen te rijden. Hij moest anders sturen dan normaal.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 september 2017, opgenomen op pagina 12 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op donderdag 31 augustus 2017, omstreeks 18.45 uur, reed ik in mijn personenauto met aanhanger, op de N381 te Appelscha. Mijn zoon zat bij mij in de auto. Ik reed ongeveer 90 kilometer per uur. Ter hoogte van viaduct Terwisscha zag ik een man op het viaduct staan. Voordat ik het viaduct inreed, zag ik dat de man een voorwerp uit zijn fietstas pakte, een gooi beweging maakte en iets in mijn richting gooide. Ik zag dat het voorwerp leek op een stuk beton of natuursteen en ongeveer 15x25 cm groot was. Ik zag het voorwerp vallen en toen het voorwerp het wegdek raakte heb ik razendsnel de keuze gemaakt om naar links uit te wijken. Tijdens mijn uitwijk manoeuvre zag ik een tweede auto achter mij rijden. Ik zag dat het voertuig niet uitweek en rechtdoor over het voorwerp reed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
2 september 2017, opgenomen op pagina 14 en verder van het voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op donderdag 31 augustus 2017 omstreeks 18:47 uur, reed ik met mijn voertuig, merk Seat Altea, met kenteken [kenteken] op de N381. Toen ik op de rechterrijbaan met de weg naar beneden reed, om onder het viaduct Terwisscha door te rijden, zag ik plotseling een blok op de weg liggen. Ik reed 100 km per uur. Door mijn snelheid en doordat op de andere weghelft en achter mij ook auto's reden kon ik genoemd blok niet meer ontwijken. Ik voelde dat ik tegen het blok botste en ik voelde de auto trillen. Ik hoorde een knal en de voorzijde van mijn auto ging iets omhoog. Vervolgens voelde ik dat mijn rechter voorband leeg liep en dat de auto begon te trillen, omdat de band was beschadigd. Ik kon de auto nog besturen en heb iets verderop mijn auto in de berm stilgezet. Toen ik uitstapte zag ik dat mijn rechtervelg beschadigd was en dat ik een klapband had. Ik heb schade aan mijn rechtervelg, mijn rechterband is vernield en het voertuig trilt nog. Volgens de garage is mijn auto uit zijn lijn getrokken. De garage zal de auto moeten herstellen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2017, opgenomen op pagina 19 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op donderdag 31 augustus 2017, omstreeks 18:50 uur, kregen wij de melding om te gaan naar het viaduct Terwisscha. Dit betreft de N381, te Appelscha. Hier zou een manspersoon een brok beton vanaf het viaduct naar beneden hebben gegooid, op het moment dat er een auto onder het viaduct doorreed. Ter plaatse zagen wij een aantal brokstukken beton naast de rijbaan liggen. Op de rijbaan zagen wij de plek van impact waar het brok beton de rijbaan had geraakt. Wij zagen dat deze plek op ongeveer 1 meter binnen de wegbelijning zichtbaar was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2017, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Op 5 september 2017 heb ik de inbeslaggenomen brokstukken, bestaande uit drie brokken, nader onderzocht. De brokstukken wogen gezamenlijk 1960 gram.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats Appelscha is gelegen in de gemeente Ooststellingwerf.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de inzittenden van de personenauto's en verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. primair tenlastelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte de intentie had om de inzittenden van de auto's om het leven te brengen of hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom moet de rechtbank beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood (primair) of zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) - aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte heeft een brokstuk steen gegooid vanaf het viaduct Terwisscha op de lager gelegen rijbaan van de autoweg N381. Uit onderzoek volgt dat het brokstuk afmetingen had van tenminste 10 bij 15 centimeter en een gewicht van bijna 2 kilogram. Het brokstuk is ruim binnen de belijning van de rijbaan terecht gekomen. Op het moment dat verdachte het brokstuk naar beneden gooide reden meerdere auto's over deze weg en verdachte was zich daar ook van bewust. Verdachte wilde de automobilisten die op de weg reden laten schrikken. De bestuurder van de eerste personenauto -[slachtoffer 2]- zag kort voordat hij het viaduct in reed, dat verdachte iets naar beneden gooide, waardoor hij razendsnel een keuze moest maken al dan niet naar links uit te wijken. Hij week uit naar links. De bestuurder van deze eerste auto had een aanhangwagen achter zijn auto en zat samen met zijn zoon in deze auto. Hij reed op het moment van uitwijken met een snelheid van 90 kilometer per uur. Achter de bestuurder van de auto met aanhanger reed een personenauto van het merk Seat. Deze bestuurder kon het brokstuk niet meer ontwijken en is tegen het brokstuk aan gereden. Als gevolg hiervan heeft zijn personenauto een klapband opgelopen, is een velg van zijn auto beschadigd en moest zijn auto opnieuw worden uitgelijnd. De bestuurder van de Seat reed op het moment van de aanrijding 100 kilometer per uur.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door het gooien van het brokstuk steen (de inzittenden van) auto's op de N381 zou raken en/of dat auto's ten gevolge van het gooien van het brokstuk zouden verongelukken en dat daarbij de inzittenden van die auto's het leven zouden laten, dan wel ernstig gewond zouden raken.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte een brokstuk steen vanaf een viaduct op het wegdek heeft gegooid vlak voor het moment dat de auto met de aanhangwagen onder hem door zou rijden. Voorts leidt de rechtbank daaruit af dat verdachte het brokstuk bewust in de rijrichting van deze auto heeft gegooid. Naar het oordeel van de rechtbank was de kans aanmerkelijk dat het brokstuk (de voorruit van) deze auto zou raken en het brokstuk daardoor één van de inzittenden zou raken dan wel dat de auto daardoor zou verongelukken. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte aan één oog blind is en dat het een feit van algemene bekendheid is dat mensen die aan één oog blind zijn minder goed afstanden kunnen inschatten. Hierdoor werd de kans dat het brokstuk niet vóór de auto op de weg zou komen - zoals naar verdachtes zeggen zijn bedoeling was - maar de (voorruit van) de auto zou raken nog vergroot. Het is eveneens een feit van algemene bekendheid dat het gooien van een dergelijk zwaar brokstuk vanaf een viaduct op een met een snelheid van 90 tot 100 kilometer per uur naderend voertuig, kan resulteren in de dood van de inzittenden ervan. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich hiervan bewust zijn geweest en heeft verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens aanvaard door het brokstuk toch naar beneden te gooien
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van de inzittenden ([slachtoffer 1] en/of zijn zoontje) van de personenauto van het merk Seat die achter de auto met de aanhangwagen reed. Dit omdat moet worden aangenomen dat de steen inmiddels stil lag op het wegdek op het moment van botsing van de Seat op de steen. Hoewel een brokstuk op de rijbaan een verkeersongeluk kan veroorzaken en er een kans bestaat dat de inzittenden van de betrokken auto('s) daarbij het leven verliezen of zwaar lichamelijk letsel oplopen, maakt dat nog niet dat die kans zonder meer als aanmerkelijk kan worden aangemerkt. In het dossier ziet de rechtbank geen bewijsmiddelen om zodanige aanmerkelijke kans vast te stellen. Daarom zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte door een brokstuk steen op de weg te gooien willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de personenauto van het merk Seat dat brokstuk niet tijdig zou kunnen ontwijken en daardoor beschadigd zou raken. Daarom acht de rechtbank het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.