Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] eiser
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Drenthe, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Artikel 223 (Forensenbelasting)
Artikel 224 (Toeristenbelasting)
Schending motiveringsbeginsel
“al uw vragen in de uitspraak(waarbij verweerder doelt op de uitspraak op bezwaar van 19 juli 2016)
(in)direct zijn beantwoord.”
in plaats van toeristenbelasting. In het licht van de duidelijke bewoordingen van het bezwaarschrift op dit punt, acht de rechtbank de motivering in de uitspraak op bezwaar onvoldoende. Hier was nadere uitleg op zijn plaats geweest. Dat geldt temeer nu in het kader van de bezwaarfase voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar geen enkel contactmoment meer met eiser is geweest. De bezwaarfase moet een volledige heroverweging op de grondslag van het bezwaar zijn (zie artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eerst in de e-mail van 21 juli 2016 (2 dagen
nade uitspraak op bezwaar) heeft verweerder gereageerd op de specifieke vragen van eiser uit zijn bezwaarschrift. Gelet op het verloop van de bezwaarprocedure en de inhoud van de uitspraak op bezwaar is de rechtbank van oordeel dat verweerder het motiveringsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de bewoordingen van de e-mail van 21 juli 2016 volgt dat ook verweerder zelf van mening is dat de uitspraak op bezwaar in eerste instantie onvoldoende duidelijkheid heeft geboden (zie 3.1, slot). De bestreden uitspraak op bezwaar is dan ook gedaan in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb..
in plaats vanforensenbelasting, toeristenbelasting te heffen in 2016, afgezien van het antwoord op de vraag of dat laatste, gelet op de toepasselijke verordening voor die belasting, mogelijk was of niet. Ook als zou blijken dat de heffing van toeristenbelasting over 2016 achterwege is gebleven omdat verweerder er ten onrechte van uitging dat alleen eiser en zijn gezin verblijf hielden in de recreatiewoning, brengt dat nog niet mee dat de aanslag forensenbelasting op onjuiste gronden is opgelegd.
geenforensenbelasting van eiser heeft geheven, maakt nog niet dat verweerder daar dan niet op enig moment (in 2016) mee heeft kunnen beginnen. De systematiek van de Gemeentewet en de (jaarlijkse wijzigingen van de) verordeningen gaat uit van een belastingjaar, dat gelijk is aan het kalenderjaar. Dat betekent dat verweerder elk jaar opnieuw aan de hand van de dan geldende regels (en - zoals in casu - naar aanleiding van een controle op belastingplicht) kan gaan heffen. Alleen in bijzondere gevallen (strijd met algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur) zou dat niet mogen. Als verweerder bijvoorbeeld een expliciete toezegging aan eiser zou hebben gedaan dat van hem geen forensenbelasting zou worden geheven, kan dat anders zijn. Dat een dergelijke toezegging is gedaan, is echter gesteld noch gebleken. Ook overigens ziet de rechtbank geen strijd met enig algemeen rechtsbeginsel.