ECLI:NL:RBNNE:2018:1417

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
18/850045-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van strafrechtelijke veroordeling

Op 18 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 54.430,92, maar heeft de verplichting van de veroordeelde tot betaling aan de staat ter ontneming van dit voordeel op nihil gesteld. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, die op 9 maart 2018 schriftelijk had gevorderd dat de rechtbank het bedrag zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de staat. De behandeling van de vordering vond plaats op 4 april 2018, waarbij de officier van justitie het geschatte ontnemingsbedrag wijzigde naar € 54.430,92.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gebaseerd op een kasopstelling die in het strafdossier was opgenomen. De raadsman van de veroordeelde heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, onder andere omdat de veroordeelde 16 maanden geen uitkering had ontvangen en bestuursrechtelijke boetes moest betalen. Tevens werd aangevoerd dat een bedrag van € 20.000, dat aan de veroordeelde zou zijn betaald voor de verkoop van een auto, niet van hem was, maar van een derde partij.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die was veroordeeld voor witwassen, een kwetsbare gezondheidstoestand heeft en lijdt aan leverkanker met een korte levensverwachting. Daarnaast is er een terugbetalingsverplichting opgelegd door de Gemeente Groningen. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat het opleggen van een betalingsverplichting niet meer redelijk was en heeft zij deze op nihil gesteld. De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bij haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850045-15
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 april 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] Groningen.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 9 maart 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 54.430,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/850045-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 4 april 2018.
De officier van justitie heeft ter zitting het geschatte ontnemingsbedrag gewijzigd tot
€ 54.430,92.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De officier van justitie heeft haar vordering gebaseerd op de in het strafdossier op pagina 23 en 24 opgenomen kasopstelling.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu de raadsman in de strafzaak heeft gepleit voor vrijspraak. Ten aanzien van de vordering heeft de raadsman daarnaast, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat veroordeelde 16 maanden geen uitkering uitbetaald heeft gekregen en dat veroordeelde thans bestuursrechtelijke boetes betaald. Tevens is het geld (te weten € 20.000 euro) die aan veroordeelde zou zijn betaald voor de verkoop van de Audi voorzien van het kenteken [kenteken] niet geld van veroordeelde, maar is dit geld van de Turkse man voor wie veroordeelde de auto heeft verkocht.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 18 april 2018 in de zaak met parketnummer 18/850045-15 veroordeeld ter zake van witwassen, meermalen gepleegd.
De rechtbank neemt, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormeld strafbare feit wordt geschat, de kasopstelling met bijlagen en toelichting zoals in het strafdossier opgenomen.
Deze kasopstelling levert de volgende berekening op:
Beginsaldo contant geld € 500,00
Legale contante ontvangsten inclusief bankopname € 21.530,00
Eindsaldo contant geld € 0,00
-----------+
Beschikbaar voor het doen van uitgaven€ 22.030,00
Werkelijk contante uitgave
Aanschaf auto € 41.550,01
Aanschaf fiets € 815,95
Aanschaf kleding € 349,96
Verkoop auto € 20.000,00
Bankstortingen € 13.745,00
---------------+
€ 76.460.92
€ 22.030,00
--------------- -
€ 54.430,92
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 54.430,92 voordeel heeft genoten.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van 4 april 2018 is de rechtbank het volgende gebleken. Er is bij veroordeelde sprake van een kwetsbare gezondheidstoestand. Veroordeelde lijdt aan leverkanker en heeft een korte levensverwachting. Daarnaast is door de Gemeente Groningen een forse terugbetalingsverplichting opgelegd in verband met ten onrechte genoten uitkering, alsmede een boete. Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het aannemelijk dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met het opleggen van een betalingsverplichting onder de gegeven omstandigheden geen redelijk doel (meer) is gediend. Voorts is er sprake van een lang tijdsverloop sinds de verkrijging van het voordeel. De rechtbank zal gelet op vorenstaande de betalingsverplichting op nihil stellen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank
-stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 54.430,92;
-stelt de verplichting van veroordeelde tot betaling aan de staat ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2018.
Mr. M.J.B. Holsink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.