ECLI:NL:RBNNE:2018:1417
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van strafrechtelijke veroordeling
Op 18 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 54.430,92, maar heeft de verplichting van de veroordeelde tot betaling aan de staat ter ontneming van dit voordeel op nihil gesteld. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, die op 9 maart 2018 schriftelijk had gevorderd dat de rechtbank het bedrag zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de staat. De behandeling van de vordering vond plaats op 4 april 2018, waarbij de officier van justitie het geschatte ontnemingsbedrag wijzigde naar € 54.430,92.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gebaseerd op een kasopstelling die in het strafdossier was opgenomen. De raadsman van de veroordeelde heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, onder andere omdat de veroordeelde 16 maanden geen uitkering had ontvangen en bestuursrechtelijke boetes moest betalen. Tevens werd aangevoerd dat een bedrag van € 20.000, dat aan de veroordeelde zou zijn betaald voor de verkoop van een auto, niet van hem was, maar van een derde partij.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die was veroordeeld voor witwassen, een kwetsbare gezondheidstoestand heeft en lijdt aan leverkanker met een korte levensverwachting. Daarnaast is er een terugbetalingsverplichting opgelegd door de Gemeente Groningen. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat het opleggen van een betalingsverplichting niet meer redelijk was en heeft zij deze op nihil gesteld. De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bij haar beslissing.