Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu er zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de door het vermeende slachtoffer, [slachtoffer], afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om bij te kunnen dragen tot het bewijs, nu deze verklaringen zeer wisselend, inconsistent en innerlijk tegenstrijdig zijn. Subsidiair, indien de rechtbank de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen wel betrouwbaar acht, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er zich in het dossier onvoldoende steunbewijs voor deze verklaringen bevindt.
Ten aanzien van het los bij het onderliggende strafdossier gevoegde proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van [getuige], heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze verklaring niet tot het bewijs mag worden gebezigd. De ondervraging van [getuige] is in strijd met de "Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, verdachten en getuigen” (hierna: aanwijzing AVR) omdat het verhoor van deze getuige niet auditief is geregistreerd. Tot slot heeft de raadsvrouw benadrukt dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat de seks tussen hem en [slachtoffer] van beide kanten geheel vrijwillig was, niet door de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen wordt weerlegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte op de terechtzitting van 9 april 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 21 juli 2016 heb ik geslachtsgemeenschap gehad met [slachtoffer] in haar woning te Winschoten. Tijdens de seks heb ik onder andere haar borsten aangeraakt. We hebben ook gezoend. Ik nam het initiatief tot een zoen in haar nek en daarna hebben we geknuffeld en ook getongzoend.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2016, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016209218 d.d. 18 mei 2017, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 21 juli 2016 werd ik, verbalisant, gebeld door collega's. Zij waren bij [bedrijf] te Winschoten omdat een medewerkster van [bedrijf], [slachtoffer], direct bij aanvang van haar dienst aan haar leidinggevende had verteld dat zij zojuist was verkracht in haar woning. Ik, verbalisant, kreeg [medewerker 1] aan de telefoon. [medewerker 1] is werkbegeleider bij [bedrijf]. Zij gaf aan dat [slachtoffer], nadat zij vanochtend op haar werk was verschenen, direct naar haar en [medewerker 2] toe was gekomen. Zij vertelde hen toen dat zij die ochtend door haar buurman was verkracht in haar eigen woning.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 mei 2017, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medewerker 2]:
Ik ben de werkbegeleider van [slachtoffer] bij [bedrijf]. Op 21 juli 2016 kwam [slachtoffer] op het werk en toen was zij erg overstuur. Ze was aan het huilen en kwam slecht uit haar woorden. Volgens mij waren zowel [medewerker 1], de werkleider bij [bedrijf], als ik op dat moment bij haar. We hadden een gesprek met [slachtoffer] in het kantoor van [medewerker 1]. [slachtoffer] vertelde dat zij was verkracht door haar buurman. Het woord verkrachting heeft zij zelf genoemd. Het verhaal van [slachtoffer] maakte zo'n indruk op mij dat ik het gevoel had dat ik hier iets mee moest.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2016, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
[slachtoffer] vertelt dat ze op donderdagochtend om 04.30 uur was opgestaan. Ze deed de schuurdeur open en heeft ongeveer 10 tot 15 minuten buiten gezeten met koffie en een sigaret. Na het roken en de koffie wil ze beginnen met het verzorgen van haar vogels. Ze loopt via de schuur naar de aangrenzende keuken. De achterdeur trekt ze achter zich dicht, maar niet op slot. Ze staat voor de wasbak bij het aanrecht en gaat haar tanden poetsen. Ze heeft haar mondprothese uitgedaan. Terwijl ze haar tanden poetst, hoort ze een keiharde knal van de achterdeur. Ze schrikt hier heel erg van en dan staat 'die vieze zwarte' tegen de deurpost van de keuken. Op de drempel tussen de keuken en de schuur. Met 'die vieze zwarte' bedoelt [slachtoffer] haar soort van buurman genaamd [verdachte]. [slachtoffer] vertelt vervolgens dat hij, de buurman, achter haar langs loopt. Hij gaat links van haar staan, pakt haar prothese en zegt tegen haar: "Spoel je mond!". [slachtoffer] raakte in paniek. Hij pakt haar bij haar keel vast en zegt: "Ik heb je bij [naam 1] weg zien komen". [slachtoffer] had gezegd dat dit klopte. Ze zegt ook: "Geef hem terug". Doelend op de prothese. Hij laat haar los en legt de prothese op de koelkast. Ze pakt de prothese en doet deze in haar mond. Ze is erg bang. Ze gaat in de schuur zitten, een sigaret draaien. Ze hoopt dat hij rustiger wordt en dan weggaat. Hij pakt haar vervolgens bij haar schouder, trekt haar omhoog aan haar pyjama en zet haar tegen de muur van de schuur. Pakt haar opnieuw bij haar keel met zijn hand en drukt zijn hand op haar mond. Hij zegt: "Je gaat eraan, je gaat eraan". De toon waarop hij dit tegen haar zegt, maakt haar erg bang. [slachtoffer] zegt alleen maar: "Ga weg, ga weg", als ze spreken kan. Ze durft niet te schreeuwen. Ze durft ook niet te slaan of te schoppen. Hij staat tegen haar aan. Ze weet niet meer welke hand hij waarvoor gebruikt. Als hij zijn hand voor haar mond heeft zegt hij tegen [slachtoffer]: "Hou je mond en je doet wat ik zeg!". Hij draait haar arm op haar rug. Ze weet niet hoe. [verdachte] heeft de spullen op de tafel in de schuur op de grond gegooid. Hij smijt haar op de tafel, op haar rug. [slachtoffer] lag op haar rug en met haar billen op de tafel. Haar benen hingen naar beneden. [verdachte] trekt haar pyjamabroek en onderbroek naar beneden tot haar enkels. Hij staat tegenover haar en doet zijn knoop en riem los en doet de rits van zijn broek naar beneden. Ze weet niet meer of hij iets gezegd heeft, ze blijft herhalen dat hij weg moet gaan. [verdachte] zegt alleen maar dat ze moet doen wat hij zegt. Ze is heel erg bang en heeft het gevoel dat het haar laatste minuten zijn. Dan is er seksueel contact. Uiteindelijk vertelt [slachtoffer] dat het geslachtsdeel van [verdachte] in haar vagina is geweest. Ze voelt zich bang en benauwd. [verdachte] beweegt zijn geslachtsdeel in haar vagina en dit duurt ongeveer 2 tot 3 minuten. [slachtoffer] duwt hem van zich af met haar handen, dan gaat hij even met zijn bovenlijf naar achteren maar komt terug en gaat verder. [verdachte] zei toen dat hij was klaargekomen. Daarmee stopte het. Toen [verdachte] klaar was gekomen heeft ze heel snel haar broek omhoog gedaan en zei: "Ga weg!". [verdachte] zegt: "Je houdt je mond tegen [naam 2]". Hij is via de voordeur de woning van [slachtoffer] uitgelopen. Als [verdachte] weg is, begint [slachtoffer] het hele huis bij elkaar te schreeuwen. Ze gooit alles in de was en gaat douchen met zeep, ze voelt zich heel erg smerig en vies van binnen. Als ze op haar werk komt, vertelt ze haar werkleider wat er is gebeurd en deze belt de politie. Zelf durft [slachtoffer] dat niet.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2018, als los document gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant, heb telefonisch contact gezocht met [getuige]. Ik vroeg [getuige] of hij kennis had van aangever [slachtoffer] en wat er met haar gebeurd zou zijn. [getuige] verklaarde dat [slachtoffer] hem inderdaad op de hoogte had gebracht van de gebeurtenissen met de buurman. Op mijn vraag: "Wat kun je je nog van die periode herinneren?" verklaarde [getuige]: "[slachtoffer] was ontzettend angstig en nerveus. Dat ligt sowieso in haar aard, maar dat was in dit geval echt heel erg aan de orde. Ze was zo bang dat zij niet eens alleen in haar huis durfde te zijn. Ik heb toen een dikke week bij [slachtoffer] gelogeerd. Ik kon overnachten op de slaapkamer van [slachtoffer] haar dochter. Het heeft een hele poos geduurd voordat [slachtoffer] weer alleen in haar woning durfde te zijn. En nog steeds voelt zij zich niet veilig in haar eigen woning".
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342 tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van het (vermeende) slachtoffer en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan - de rechter naast de betrouwbaarheid van de verklaring van het (vermeende) slachtoffer dient te beoordelen of voor de beweringen van het (vermeende) slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaring van het (vermeende) slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
De rechtbank stelt voorop dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaring van [slachtoffer] als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat voornoemde verklaring voldoende steun vindt in de andere gebezigde bewijsmiddelen. In de eerste plaats betreffen dit de verklaringen van getuige [medewerker 1] (zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 9 e.v.) en de verklaring van getuige [medewerker 2]. Zowel getuige [medewerker 1] als getuige [medewerker 2] verklaren dat zij op 21 juli 2016 werkzaam waren als werkbegeleiders bij [bedrijf] en dat [slachtoffer] hen - nadat zij zichtbaar geëmotioneerd en overstuur op haar werk was verschenen - heeft verteld dat zij die ochtend door verdachte was verkracht in haar eigen woning. Getuige [medewerker 2], die [slachtoffer] al enige tijd kent, geeft voorts aan dat hij meteen het gevoel had dat het menens was en dat hij hetgeen [slachtoffer] hem zojuist had verteld serieus nam.
Daarnaast is er de verklaring van getuige [getuige], zoals opgenomen in het als los document bij het strafdossier gevoegde proces-verbaal van bevindingen. [getuige] bevestigt daarbij aan de politie dat hij, nadat zijn goede vriendin [slachtoffer] hem had verteld te zijn verkracht door haar buurman, langere tijd bij haar heeft gelogeerd omdat zij erg overstuur was en ontzettend bang was. Voor zover de raadsvrouw zich heeft willen beroepen op het bepaalde in artikel 359a Sv aangaande bewijsuitsluiting vanwege de wijze van verbaliseren van de verklaring van deze getuige overweegt de rechtbank als volgt. Evenals de raadsvrouw stelt de rechtbank vast dat de ondervraging van [getuige] in strijd is met de aanwijzing AVR, nu het verhoor van deze getuige niet auditief is geregistreerd. De rechtbank is echter van oordeel dat niet is gebleken van doelbewust omzeilen of negeren van de aanwijzing AVR bij het ondervragen van [getuige], dan wel dat verdachte hierdoor in zijn verdediging zou zijn geschaad. De rechtbank zal derhalve constateren dat er sprake is van een vormverzuim, echter zal zij hieraan niet het gevolg van bewijsuitsluiting verbinden en dit proces-verbaal van bevindingen wel tot het bewijs bezigen.
Verdachte bevestigt voorts zelf de context van de verklaring van [slachtoffer], met name zijn aanwezigheid op de in de verklaring van [slachtoffer] genoemde plaats en tijd(spanne).
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, dat hij - nadat hij al een aantal maanden geen contact meer had gehad met [slachtoffer] en met wie hij in onmin leefde - op 21 juli 2016 rond 05.00 uur 's ochtends naar haar woning is toegegaan om met haar te praten over haar contact met zijn ex-vriendin en dat deze ontmoeting er in heeft geresulteerd dat zij met wederzijdse instemming seks met elkaar hadden (en dat alles in een zeer korte tijdspanne), acht de rechtbank niet aannemelijk.
Het feit dat verdachte pas nadat er een geruime tijd was verstreken en niet eerder dan nadat onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut had uitgewezen dat het zijn sperma was dat was aangetroffen in het lichaam van [slachtoffer] met dit alternatieve scenario is gekomen, sterkt de rechtbank in haar overtuiging. Dit handelen van verdachte kan de rechtbank niet begrijpen als verdachte zou worden gevolgd in zijn stelling dat hij het ten laste gelegde niet heeft gepleegd.
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.